Sint-Petruskerk - Een beeldbepalend monument (1500)  

De sluiting van schuurkerken in Brabant in de achttiende eeuw

Braak, A. van de.
Brabants Heem, jaargang 35, 1983

In Oirschot was in 1741 een man, Anthony Andries Scheepens genaamd, gevangen of gegijzeld. De reden daarvoor blijkt niet uit het archiefdossier. In de nacht van 4 op 5 oktober 1741 is hij „uit de gevangenisse op het Stadhuijs binnen Oirschot door een of meer geweldenaars" weggehaald en naar elders getransporteerd. De term „geweldenaars" wordt bewust gebruikt, want de bevrijding had plaats „op violente wijze", dus ging ze gepaard met geweld.

Het is de Raad van Brabant die dan aan de Procureur-Generaal van Brabant verzoekt om „het Roomsche Kerkenhuijs in de Heerlijkheid van Oirschot op eene secure wijze te sluiten en te verzegelen", totdat de ontvluchte Schee pens weer gedetineerd is, of de medeplichtigen in handen van de Justitie zijn.
Een der eerste deurwaarders van de Raad van Brabant (niet met name genoemd) begeeft zich op 14 oktober van Den Haag naar Oirschot en vervoegt zich op 19 oktober bij de (eveneens niet met name genoemde) kerkmeester „van het Roomsche Kerkenhuijs", van wie hij de sleutel ontvangt. In zijn exploot schrijft de deurwaarder dat hij om elf uur 's morgens „de kerkschuur zijnde voorzien met drie deuren, dezelve drie deuren op een secure wijze met drie kettingen heeft gesloten", en met het zegel van de Raad van Brabant „ieder van dezelve drie deuren behoorlijk verzegelt" heeft. Op de pui van het stadhuis te Oirschot heeft hij „na klokgeslag" de sluiting gepubliceerd en aan de omstanders voorgelezen. Hij heeft verder exploot gedaan aan Petrus van Helmont, Rooms pastoor te Oirschot, die tot antwoord gaf: „Ik zal Haar edel Mog. gehoorzamen". De deurwaarder deed verder exploot aan de kapelaans Hendrix Venninx (die antwoordde: „Ik zal aan de resolutie en bevelen van Haar Ed.Mog. voldoen") en Jan Baptist Oudenhoven (die antwoordde: „Ik zal gehoorzamen aan de resolutie en bevelen van Haar Ed.Mog."). Als bijzondere noot aan het slot van dit exploot vermeldt de deurwaarder, dat hij 's avonds om 10 uur er kennis van kreeg dat een van de zegels was losgeraakt. Daarom ging hij de volgende morgen om 9 uur weer naar de kerk om dat zegel te vernieuwen. Bovendien sloeg hij in alle banden van de zegels nagels of kleine spijkers. Het dossier biedt over Oirschot geen verdere informatie.

Naschrift: door Drs. H.TH.M. Roosenboom (gedeeltelijk)

De sluiting van de katholieke schuurkerk moet niet beschouwd worden als een noodgreep van de advocaat fiscaal (officier van justitie) om de katholieke gemeenschap waarbinnen de daders gezocht moesten worden, te dwingen de schuldigen uit te leveren, respectievelijk de bevrijde gevangene weer terug te brengen.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Standdaarbuiten motiveerde de advocaat fiscaal deze handelwijze door naar voren te brengen dat hij deze tactiek al eerder met succes had toegepast en dat telkens was gebleken dat de katholieken, als ze zo onder druk werden gezet, meestal snel geneigd waren toe te geven aan de eisen van de overheid. Met name de rol van de pastoor was essentieel: als deze er toe gebracht kon worden zijn parochianen op te roepen de overheid te gehoorzamen was het pleit meestal gewonnen. Hét middel om de pastoor zover te brengen was de sluiting van zijn kerk.
Het is duidelijk dat deze kerksluiting slechts werd toegepast als justitieel drukmiddel op de katholieke gemeenschap. De duur er van hing sterk af van de snelheid waarmee aan de verlangens van het officie fiscaal werd voldaan. Uiteraard kon het ook gebeuren dat aan die verlangens niet kon worden voldaan omdat bijvoorbeeld de schuldigen naar het buitenland waren gevlucht. In dat geval had de sluiting natuurlijk ook geen zin meer, zodat ook dan vroeg of laat de kerk weer geopend werd.

Samenvattend kan gesteld worden dat kerksluitingen niet als strafmaatregelen, maar als justitiële maatregelen zijn te beschouwen met als doel het ongedaan maken van bepaalde overtredingen op godsdienstig gebied. Die overtredingen konden zijn het illegaal verbouwen van een kerkschuur, het uitoefenen van aanstootgevende „superstitieuse" devoties, het onttrekken van kinderen aan hun protestantse voogden en het bevrijden van een katholiek persoon uit de gevangenis. In alle gevallen werd de pastoor als vertegenwoordiger van de katholieke gemeenschap verantwoordelijk gesteld en onder druk gezet het strafbare feit weer ongedaan te maken. Was dit gebeurd dan werd de sluiting weer ongedaan gemaakt. Overigens is het gebruik maken van de kerksluiting als drukmiddel nogal strijdig met ons gevoel van rechtvaardigheid: hier werd immers de hele gemeenschap getroffen als gevolg van de daden van enkelingen!