Romeinen - Casteren in Straten (250)  

Archeologische kroniek van Noord-Brabant 1993

Drenth, E.
Brabants Heem, jaargang 46, 1994

Naar aanleiding van vondsten gedaan door J. van der Hamsvoort en G.G.I.M. Speetjens op een akker gelegen op een dekzandrug ten noorden van Oirschot (gem. Oirschot), stelde de ROB een proefonderzoek in. Behalve diverse grondsporen en mobilia uit de Romeinse tijd zijn bij dit onderzoek twee bronzen kokerbijlen uit de Late Bronstijd ontdekt'. 

De bijlen, die op een onderlinge afstand van ongeveer 30 cm lagen, werden ontdekt in het stort met behulp van een metaaldetector. Andere eventueel bijbehorende vondsten zijn niet aangetroffen. Beide vondsten dragen een fraai patina, dat erop wijst dat de kokerbijlen lange tijd in een constant, mogelijk nat, zuurstofarm milieu hebben verkeerd. Aangezien de opgraving een verkennend karakter had - het doel was het vaststellen van de gaafheid van de vindplaats -, is het precieze hoe en wat van de geomorfologie en geologie ter plaatse niet vastgesteld. Wel is tijdens de conservering geconstateerd dat zich in beide kokerbijlen een zandig of zavelig sediment bevond.
Op grond van de vorm van het bijllichaam en de kokermond, de versiering, de plaats van het oor en de afmetingen zijn beide bronzen te classificeren als kokerbijlen van het type Plainseau.' Exemplaar 1 (afb. 3) behoort tot een regelmatig voorkomende versierde variant (imitatie-vleugelversiering waarbij de vleugels zijn aangegeven door een dunne rib in omtreklijn en één bultje op elke brede zijde) van het type Plainseau waarvan ook in Nederland reeds eerder vondsten zijn gedaan.' Grootste lengte: 11,2 cm; grootste breedte bij snede: 3,7 cm; afmetingen kokermond (uitwendig): 3,5 x 3,5 cm; dikte (halverwege de lengte-as): 2,2 cm en (huidige) gewicht: 152 gram. Kokerbijl 2 (afb. 3) valt binnen de groep bijlen van het type Plainseau op door de versiering. In tegenstelling tot wat bij deze bijlen gebruikelijk is,' draagt het aan beide brede zijden niet één, maar twee horizontaal naast elkaar geplaatste bultjes. Uit de scherpte van en de sporen op de snede, een twee tot drie mm brede zone van glans en krassen die zowel parallel aan de snede lopen als haaks daarop staan, blijkt dat de bijl voor gebruik gereedgemaakt was. Grootste lengte: 11,8 cm; grootste breedte bij snede (gereconstrueerd): 3,9-4,0 cm; afmetingen kokermond (uitwendig): 4,2 x 4,0 cm; dikte: (halverwege de lengte-as): 2,1 cm en (huidige) gewicht: 158 gram.
Uit een studie van Butler' blijkt dat de bijlen van Oirschot geen op zichzelf staand fenomeen zijn, maar dat in Nederland, vooral in het zuiden, verschillende importen uit Frankrijk bekend zijn. Als herkomstgebied van de in Nederland gevonden kokerbijlen van het type Plainseau wordt daarbij gedacht aan Noord-Frankrijk, in het bijzonder aan Picardië.' Het type Plainseau wordt in Frankrijk gedateerd in de Bronze final Illb. Vertaald naar Nederlandse omstandigheden betekent dit een datering van de Oirschotse bijlen in de Late Bronstijd, circa 900-eerste helft 8ste eeuw v. Chr.' In cultureel opzicht kunnen ze in verband gebracht worden met de Nederrijnse Grafheuvelcultuur (Niederrheinische Grabhdgelkultur).
Het is niet aannemelijk dat de kokerbijlen uit Oirschot uit een graf afkomstig zijn. Het algemene beeld voor deze periode is dat metalen grafgiften schaars zijn.") Als er zich bovendien al bronzen in graven (lees: urnenvelden) bevinden, zijn dit doorgaans spelden, scheermessen, ringen en armbanden " Een interpretatie van de kokerbijlen als nederzettingsvondsten behoort tot de mogelijkheden, hoewel een dergelijke verklaring, gezien het uitermate schaars voorkomen van bronzen objec