Een kantonrechter was (en is) een alleen (recht)sprekende rechter. Zijn bemoeienissen waren van een grotere omvang dan die van de vrederechter. De kantonrechter vonniste over ‘politieovertredingen en wanbedrijven waar geen hogere boete of straf opstond dan ƒ75.- of 7 dagen hechtenis’. Per kanton werd een rechter benoemd met één of meer plaatsvervangers.
Natuurlijk kon niet zomaar iedereen kantonrechter worden. Je moest wel aan enkele voorwaarden voldoen. Van sommige voorwaarden zou men tegenwoordig toch enigszins vreemd opkijken. Dat men 25 jaar of ouder moest zijn is redelijk. Dat men daarbij moest behoren tot de ‘kundigste, bekwaamste ingezetenen’ van een plaats ook nog, maar dat men één van de ‘gegoedste en meest geachte’ burgers van die plaats moest zijn …dat zou men tegenwoordig toch op zijn minst zeer bedenkelijk vinden. Een kantonrechter moest verder bij voorkeur meester zijn of licentiaat in de rechten (= iemand die enkele studiejaren in die richting gevolgd heeft) maar dit was niet vereist. Hij werd benoemd door de Kroon voor de tijd van vijf jaar en zijn salaris werd bij de wet bepaald.
De eerste kantonrechter van Oirschot was:
Willem Franciscus Guljé kantonrechter van 1838 tot 1854
De naam van Willem Guljé - geboren 10 maart 1777 in Helmond - komt in de Oirschotse archieven voor het eerst voor als hij in 1803 in ons dorp komt wonen en op 6 februari 1805 bij ons dorpsbestuur een verzoek indient om in de plaats van dokter J.D. Tret tot dorpsdokter van Oirschot te worden aangesteld. Een dorpsdokter moest voor een vast ‘tractement’ van de gemeente alle arme en onvermogende zieken van het dorp gratis bezoeken, ‘cureren’ en de nodige medicijnen bezorgen. In die zin was hij dus ambtenaar. Er was nog een gegadigde meer voor dat ambt, maar dokter Guljé werd benoemd. Lang oefende hij dit ‘ambt’ overigens niet uit. Vermoedelijk was het maar een binnenkomertje om als ‘dokter medicinae’ in Oirschot een dokterspraktijk te beginnen. Hij trouwde met Jacoba van Baar, een telg uit de bekende familie Van Baar en ging wonen op Huize Groenberg, dat hij in 1831 gekocht had. Ze kregen 3 dochters en 2 zonen, waarvan één de bekende dokter Amandus Guljé is, die in de Wildeman gewoond heeft. Voor hij benoemd werd tot kantonrechter had hij het al gebracht tot vrederechter van Oirschot en hij behoorde ondertussen inderdaad, zoals vereist, tot de meest gegoede notabelen van ons dorp. In 1836 had hij onder andere het kasteel en de Heerlijkheid Asten geërfd. Dat hij geen meester in de rechten was, was geen belemmering voor zijn benoeming, hebben we hierboven kunnen zien.
Zijn eerste zittingsdag vond plaats op 10 oktober1838. Daarbij was Emilius Christoffel Hendrik Phaff zijn (zij het waarnemend) griffier en trad burgemeester de Jong op als ambtenaar van het Openbaar Ministerie. Dat de burgemeester optrad als ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het kantongerecht scheen niks bijzonders te zijn. Ook zijn opvolgers, burgemeester De Croon en burgemeester Tret vervulden die functie.
Ik veronderstel dat Guljé zijn praktijk als ‘medisch’ dokter aangehouden heeft. Immers, de zittingsdagen van de kantonrechter vonden slechts ongeveer twee maal per maand plaats. Daarbij heeft Maria Melis, weduwe van Arnoldus van Houtum, de twijfelachtige eer de eerste Oirschotse te zijn die berecht is door onze kantonrechter. De aanklacht was dat zij ’s zondags voor de middag - tussen 10 en 11 uur onder de godsdienstoefening - met open deur een drinkgelag heeft toegelaten voor vijf dragonders.
Eis: Een boete van ƒ 25.- of een gevangenisstraf van niet langer dan 3 dagen.
Werd Willem Guljé vanaf augustus 1851 al regelmatig vervangen door Antonius van Baar (familie!), in augustus 1854 had Guljé zijn laatste rechtzitting en nam Van Baar vanaf die tijd als plaatsvervangend kantonrechter die post waar. Op 2 februari 1856 overleed kantonrechter Guljé in Oirschot en daar is hij ook - getuige zijn ‘bidprentje’ - begraven.
Antonius Johannes Hubertus van Baar van 1856 tot 1889
Antonius van Baar, geboren op 30 januari 1816, als zoon van Glielmus van Baar werd in april 1856 officieel de kantonrechter van Oirschot. De familie Van Baar, oorspronkelijk afkomstig uit Sint-Oedenrode, nam in de 19de eeuw een prominente plaats in, in het maatschappelijke, bestuurlijke en economische leven van Oirschot. Antonius had in Sint-Michielsgestel gestudeerd en vervolgens in Utrecht, Leuven en Leiden. Hij was meester in de rechten - in 1839 suma cum laude afgestudeerd - en oefende het beroep uit van advocaat. Daarnaast werd hij lid van de Oirschotse gemeenteraad en zelfs wethouder, maar toen hij benoemd werd als kantonrechter trok hij zich terug als wethouder. Hij trouwde in 1844 met Maria Ludovica Johanna van Hees, die echter vroeg stierf, en vestigde zich op het Hof van Solms. Later trouwde hij met Catharina Verlinden. Uit zijn eerste huwelijk zijn 9 kinderen geboren, waarvan Joseph Nicolaas Hubertus Maria burgemeester van Oirschot werd. De kantonrechter was lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant en sinds 1873 zelfs lid van de 2de kamer.
In zijn tijd hield hij 2 maal per maand zitting en op zo’n dag behandelde hij meestal 12 tot 17 zaken. De meest voorkomende overtredingen die hij moest beoordelen en veroordelen waren strafbare feiten als na sluitingsuur nog in het café aanwezig zijn, openbare dronkenschap, vee los laten lopen op andermans gebied, stropen van wild met strikken, jagen zonder jachtvergunning en stelen van op het veld staande gewassen, waarbij aardappelen in het seizoen zeer gewild waren, maar ook gras, mastenspelden en zelfs dorre bladeren. Tegenwoordig zou de diefstal van dode bladeren uit een perceel door veel eigenaars in dank worden aanvaard.
Een voorbeeld:
Op 8-10-1855 moet Anna Maria van Lijsdonk (30 jaren), huisvrouw van Peter Verouden, in het beklaagdenbankje plaats nemen, omdat zij aangeklaagd is wegens het arglistig wegnemen en toegeëigend hebben van mastenspelden of naalden en wegens gevallen dennenbladeren verzameld te hebben en in een zakje te steken uit een bos van de Heer J. Goossens, zonder vergunning van hem, op de Molenheide te Oostelbeers op 27-7-1855 om ±14.30 uur na de middag. Het proces-verbaal is opgemaakt door Jan de Rooy, veldwachter te Oost- West- en Middelbeers.
Eis: gevangenisstraf van 6 dagen, alsmede de kosten van het geding.
Die eis lijkt me wel hoog voor wat mastenspelden, maar misschien ligt dat aan het feit dat ze eigendom waren van de griffier. Of het vonnis overeenkomstig was, is me niet bekend.
Natuurlijk had Antonius van Baar ook zijn plaatsvervangers, zoals de Oirschotse notaris Conraad van Leenhof. Verder een zekere H. Sannes, Gervus Jan ten Cate en Hubert Burger. Vooral na 1880 - hij is dan ongeveer 65 jaar - maakte hij veelvuldig gebruik van plaatsvervangers.
Vanaf 1877 werd een kantonrechter voor het leven benoemd. Ook was er voor het ambt sinds dat jaar een doctoraat in de rechtswetenschappen of een meestertitel in de rechten, behaald aan een Nederlandse universiteit, vereist. Dit gold nog niet voor hun plaatsvervangers.
In 1886 namen ook de bevoegdheden van een kantonrechter toe. Hij vonniste voortaan over zaken die niet aan andere rechters opgedragen waren. Ook kleine burgerlijke zaken, alsmede bepaalde in de wet omschreven burgerlijke zaken behoorden voortaan eveneens tot de bevoegdheid van de kantonrechter. Op 26 januari 1889 overleed Antonius Johannes Hubertus van Baar.
Vanaf juli 1889 tot oktober 1890 was Jhr. Willem Emile Theodorus Marie van der Does de Willebois kantonrechter in het kanton Oirschot. Ondanks het feit dat hij alle processtukken ondertekend heeft met de titel kantonrechter (en niet plaatsvervangend of waarnemend) is hij in het bevolkingsregister van ons dorp niet terug te vinden. (Dat kan omdat die gegevens één keer per tien jaren genoteerd staan.) Wel woonde er in de twintiger jaren van de vorige eeuw ene Frederik Marie Willem van der Does de Willebois op Schoonoord, maar die is pas in 1926 vanuit Den Haag naar Oirschot gekomen. Misschien familie?
Mr. Rudolf Hendrikus Arnoldus Maria Romme van 1890 tot 1898
Hij is de vader van Carl Romme (voorman van de KVP) die in de Molenstraat geboren is.
Rudolf zelf - de kantonrechter - is geboren op 8 juli 1862 in Oosterhout, heeft daar ook de lagere school bezocht en de laatste jaren van de lagere school doorgebracht op kostschool de Ruwenberg in St. Michielsgestel. Zijn vader Eduardus, kantonrechter in Oosterhout, gemeenteraadslid en lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant, is vroeg gestorven. Zijn weduwe ging in Den Bosch wonen waar zoonlief Rudolf het gymnasium volgde. Daarna studeerde hij rechten in Leiden waar hij in 1885 promoveerde. Na zijn promotie vestigde hij zich weer in Den Bosch als advocaat, maar in 1887 ruilde hij dat baantje al in voor adjunct-commies op de Provinciale Griffie in die stad. In 1888 trouwde hij met Marie C.Th.van Schaeck uit Maastricht. Twee jaar later, op 27 oktober 1890, kwamen ze naar Oirschot, waar Rudolf kantonrechter werd. Zijn vrouw kocht het huis Molenstraat A 280 (nu winkel Verspaandonk). Ze kregen 6 kinderen, waaronder Carl, die geboren is in 1896. Tien jaar later - op 5 oktober 1898 - ruilde de familie Romme Oirschot weer in voor Roermond omdat de kantonrechter in die stad benoemd was tot rechter van de arrondissementsrechtbank. In 1902 klom hij weer een stapje hoger op de ‘rechterlijke ladder’. Hij werd rechter in Den Haag en dus volgde de zoveelste verhuizing. De volgende stappen waren zijn benoeming tot raadsheer aan het Gerechtshof te Amsterdam in 1907 en 5 jaar later - in 1912 - tot vice-president. Daarnaast had hij nog enkele bijbaantjes. Zo was hij curator van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam en hij eindigde als lid van de Raad van State. Hij overleed in Den Haag op 29 januari 1939.
Een schrijver van zijn biografie heeft onder andere over hem gezegd: ‘Hij moet een rechtschapen man zijn geweest, een tikje zenuwachtig, geen strever, maar bescheiden. Alleen de rechterlijke macht trok hem’.
Eugenius Martinus Gompertz
Was de volgende kantonrechter van het kanton Oirschot, zij het kortstondig, van 1898 tot 1902.
Hij is geboren in november1861 in Amsterdam Zijn eerste rechtszitting in Oirschot vond plaats op 10 december 1898 en op 13 december 1898 kwam hij vanaf Breda in Oirschot wonen. Hij was gehuwd met Antonetta Waltman-Elpers en woonde eerst op A119 (dat moet ergens in de Nieuwstraat zijn) en later op A151 (waarschijnlijk Leeuwerikstraat ?) Bij zijn 2de zitting kreeg hij tegenover zich in de beklaagdenbank een groep Oirschotse wetsovertreders zitten, leden van de vereniging waarvan hij beloofd had voorzitter te worden: de Harmonie!
In zijn tijd werd de beklaagdenbank vooral bevolkt (als men tenminste niet verstek liet gaan) door wildstropers, nachtverstoorders en mensen die opgepakt waren wegens openbare dronkenschap of het zgn. politie-uur genegeerd hadden. Het blijkt dat soms zelfs jeugdigen voor de kantonrechter moesten verschijnen, zoals die herdersjongen van 14 jaar die 60 à 70 schapen op de openbare provinciale kunstweg en op de zijbermen liet grazen. Uitspraak:
Boete van ƒ1.- of een dag hechtenis.
Als plaatsvervangend kantonrechter tijdens zijn periode traden op Willem Arthur Klein en Jan Hendrik Albert Evers.
In maart 1902 vertrok Gompertz naar Roermond, waar hij rechter werd aan de arrondissementsrechtbank; de opvolger van …… juist ja, Romme, die toen hogerop ging naar Den Haag.
Mr. Jan Leonardus Nicolaas van IJsselsteijn, 1902 – 1931
Was de laatste kantonrechter van Oirschot en de enige die gebruik heeft kunnen maken van ons nieuwe kantongerechtgebouw.
Hij is geboren op 8 januari 1859 in Zierikzee en in april 1902 kwam hij van Zaltbommel naar Oirschot. Waarschijnlijk heeft hij daar al op het kantongerecht gewerkt. Het Oirschotse bevolkingsregister geeft als zijn voorlopige woonadres aan A 294. Dat moet ergens in de Rijkesluisstraat zijn geweest. In 1907 vertrok hij naar Oostelbeers om in 1913 weer terug te komen naar Oirschot en zich te vestigen in het huis op de hoek Odulphusstraat/Gasthuisstraat. Hij is heel zijn leven vrijgezel gebleven. Voor zijn huishouding zorgde de familie van Th.van Erp, die in hetzelfde pand woonde. Verder loopt het spoor voor mij dood. Een Oirschottenaar die de leeftijd der zeer sterken heeft bereikt en de kantonrechter nog gekend heeft, meent te weten dat hij op latere leeftijd krankzinnig is geworden en als gevolg hiervan zijn laatste levensjaren heeft gesleten op Huize Voorburg in Vught.
Behalve met de gewone overtredingen waar zijn voorgangers mee te maken hebben gehad, kreeg van IJsselsteijn te maken met een nieuw soort delicten: verkeersovertredingen. En dan met name ‘het rijden met een rijwiel over een voor het openbaar verkeer openstaanden rijweg, tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang, zonder dat het rijwiel voorzien is van minstens één, voorwaarts een helder wit licht uitstralende lantaarn.’
Ook de jonge Truus Beliën (17 jaar), onderwijzeres, ontkwam niet aan een bevel om ‘ter rechtzitting van het kantongerecht te Oirschot’ te verschijnen, omdat zij ’s avonds geen licht op haar fiets had.
Eis van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie: ƒ 3.-.
Het vonnis van een coulante rechter luidde echter: 2 kwartjes of een dag hechtenis.
Het laatste proces dat op het kantongerecht van Oirschot gevoerd is - volgens de archieven tenminste - werd in januari 1931 ondertekend door Mr. Van IJsselsteijn en griffier Mr. Eduard Desiré Hubert Marie Verbeek. Als ambtenaar van het Openbaar Ministerie trad op Jhr. Mr. Verhyen.
Griffiers
Bij een kantonrechter hoort natuurlijk een griffier. Ook een griffier werd door de Kroon benoemd voor een tijdvak van 5 jaar. Voor deze functie werd midden 19de eeuw een leeftijd van 23 jaar geëist. Na 1877 werd ook van hem geëist dat hij een doctoraat in de rechten had of een meestertitel. Zijn taak was het om bij een zitting aanwezig te zijn en daarvan een verslag te maken. In de ruim 100 jaren dat het Oirschotse kantongerecht functioneerde, zijn er verschillende griffiers geweest; de een gedurende een korte tijd, de ander had een lange staat van dienst. Dat laatste geldt onder andere voor vader Jan en vooral voor zoon Franciscus Goossens. Samen maakten zij gedurende 38 jaren de verslagen van de processen die gevoerd werden. Vader was afkomstig van Hoogeloon en zoon Franciscus is geboren in de Beerzen en begraven op het kerkhof in Oirschot. Zijn graf kun je vinden vooraan, meteen binnen de poort aan de rechterkant van het pad. Ook griffiers hadden regelmatig een waarnemer. Soms leende men daarvoor even een gemeenteambtenaar die in hetzelfde pand - het gemeentehuis - werkte.
Griffiers en waarnemende griffiers van het Oirschotse kantongerecht voor zover mij bekend:
Emilius Phaff, Gerard de Jong, Jan Goossens, Franciscus Goossens, C. van der Schoot, Johannes de Vocht, A. van der Lei, Karel Hengeveld, Augustinus Fritsen, Steven Meihuizen, WillemSchoenmakers, Th. Serais, Matthieu van der Grinten, en als laatste Eduard Verbeek.
Ambtenaren van het Openbare Ministerie
Zoals we gezien hebben vervulden in de 19de eeuw de burgemeesters van Oirschot deze functie. In de latere verslagen van de vonnissen komen zoveel verschillende namen voor, en soms worden die ambtenaren niet meer met naam genoemd, zodat ik me daar niet meer in verdiept heb.
In het Brabants Histories Informatie Centrum in Den Bosch liggen ettelijke dossierdozen vol met verslagen van ‘terechtzittingen’ en vonnissen (In Naam der Koningin) van de Oirschotse kantonrechters. Als je die processtukken doorneemt, krijg je een beeld van ‘de kleine criminaliteit’ van die tijd in het Oirschotse kanton. Men zal zich soms verbazen over de opgelegde straffen.
Men kan bijvoorbeeld lezen dat een oud-burgemeester einde 19de eeuw even goed een proces aan zijn broek krijgt als hij zich om half 12 ’s avonds op den openbare weg te Oirschot in kennelijke staat van dronkenschap bevindt, dat 2 getuigen hebben waargenomen aan beklaagdes waggelende gang en belemmerde spraak.
Of:
- Dat een hond los laten lopen in het veld je op 50 centen boete kwam te staan.
- Dat ook de hond van burgemeester Breton van Lith betrapt wordt op zich loslopende bevindende op den openbare weg. Dat levert even zo goed een boete op. Voor de burgemeester dan.
- Dat ‘toffelen’ in 1850 al strafbaar was.
- Dat men zeker niets moest weghalen uit de hof van de veldwachter. Zoiets kwam een dader duur te staan.
- Dat er wel eens voerlui betrapt werden die ’s avonds op hun vol beladen kar op de openbare weg lagen te slapen.
Persoonlijk vind ik de processen die gevoerd werden tegen wildstropers het leukste. Die beklaagden beweerden dikwijls totaal onschuldig te zijn. Ook al had een veldwachter, na een paar uren kou lijden in het struweel, hoogstpersoonlijk gezien dat de beklaagde een haas uit de strik haalde. Dan nog kon die ‘onschuldige’ verklaren dat hij het beest uit zijn lijden wou verlossen en dat de wildstrikken niet van hem waren. En als een vermeende stroper zich bevonden had in het veld buiten openbare wegen en voetpaden en daar gedurende geruime tijd daar gelegen percelen - waar zich geregeld klein wild ophoudt - in zoekende houding zoals stropers plegen te doen, links en rechtsgaande doorkruist had en bij enige - in zich daar ter plaatse bevindende scharhoutheg - gestelde wildstrikken pogingen had aangewend om wild op te sporen, dan was dat nog geen bewijs dat hij aan het stropen was. Meestal vond de rechter van wel en werd de beklaagde veroordeeld tot een boete van ƒ10.- en bij gebreke van betaling binnen twee maanden na de dag waarop het vonnis kon worden ten uitvoer gelegd, werd de boete vervangen door 4 dagen hechtenis.
Dezelfde krasse Oirschottenaar van daarboven vertelde ook dat in de tijd van rechter van IJsselsteijn sommige jeugdige overtreders er prat op gingen de boete niet te betalen en zich te laten ophalen door de sterke arm, die hen in Best op de trein naar Den Bosch zette. Daar werd de jonge boef blijkbaar al verwacht, want bij het station stond de boevenwagen dan al klaar die de veroordeelde afleverde in het ‘Spinhuis’. In een café op de Oude Grintweg moet zelfs toentertijd een kaartclub thuis zijn geweest, waarvan men alleen lid mocht worden als men wegens stropen in de bak had gezeten.
Ja - om met Paul van Vliet te spreken dat zijn leuke dingen voor de mensen…die jaren later in de archieven snuffelen.
Bronnen:
Biografie fam. Romme (J. Bosmans)
Biografie fam.Van Baar. (C. v. Baar)
R.H.C. Eindhoven
B.H.I.C. Den Bosch