Oorlog en vrede - Vrede tegen hoge prijs (1940)  

Oirschot in de mobilisatie

Esch-van Hout, Cl. van.
Van den Herd 2008-03

Even in het kort terug naar 1914. De oorzaken van die oorlog zijn vooral de rivaliteit tussen verschillende Europese landen en het feit dat er in de beginjaren van de 20ste eeuw al een vijandige stemming tussen de grote Europese volken onderling heerste. De aanleiding tot het uitbreken van de oorlog was echter de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand door een Serviër, in juni 1914. Als reactie hierop legde Oostenrijk een ultimatum op aan Servië, waar Servië niet aan kon voldoen. Het gevolg was dat Oostenrijk op 27 juli 1914 de oorlog verklaarde aan Servië. Rusland steunde Servië, Duitsland steunde op haar beurt Oostenrijk en zo begon de sneeuwbal van elkaar steunen in de strijd, over de landen van Europa te rollen tot een Europese, en zelfs tot een wereldoorlog. 

Nederland wilde neutraal blijven, maar besloot toch uit voorzorg op 31 juli 1914 het leger te mobiliseren. De Duitsers verklaarden de neutraliteit van Nederland te waarborgen. Daar heeft het land zich aan gehouden en Nederland is het gelukt - zij het met moeite - de neutraliteit vol te houden. Ondanks die neutraliteit heeft de oorlog veel negatieve gevolgen voor ons land - dus ook voor Oirschot - gehad, zoals:

  1. De mobilisatie van het leger met inkwartiering en paraat blijven
  2. De opvang van Belgische vluchtelingen
  3. Economische gevolgen


Oirschot – inkwartiering

In 1913 had Oirschot al een klein voorproefje gehad van inkwartiering van militairen. In april van dat jaar vond er een troepenverplaatsing plaats. Ons dorp kreeg voor één nacht inkwartiering van 254 officieren, onderofficieren en manschappen en …262 paarden. Het was het 2de regiment der huzaren dat zich van Venlo naar Tilburg verplaatste. Dat regiment werd ondergebracht bij zo’n 60 Oirschotse particulieren, die daarvoor inkwartieringsgeld kregen. De manschappen vonden vooral onderdak in de kern van ons dorp en de paarden met hun verzorgers bij boeren in de naaste omgeving van de kern. En de hoofdofficier, die logeerde prinsheerlijk bij De Zwaan. Waarschijnlijk was deze troepenverplaatsing nog maar een soort van oefening, maar eind juli 1914 werd het menens.
Op 1 augustus werden er voor Oirschot al meteen zgn. inkwartieringslijsten opgesteld voor het tijdvak 1914-1915. Die lijsten werden vanaf 2 augustus gedurende 14 dagen op de secretarie ter inzage gelegd, aangeplakt en er werd openbare aankondiging van gedaan. Die inkwartiering van militairen gebeurde niet geheel op vrijwillige basis. Zo heeft bijvoorbeeld gemeentesecretaris Nuijens hard moeten praten om te voorkomen dat hij 20 militairen op zijn zolder te logeren kreeg. Volgens zijn zoon Hendrik - die als jongen van zes tot tien jaar de oorlog meegemaakt heeft - moet er ergens vooraan op de Eindhovense Dijk ook tijdelijk een militair kamp zijn opgericht.

Natuurlijk werden er ook verscheidene Oirschotse mannen onder de wapenen geroepen, zodat er werkkrachten wegvielen. Al meteen begin augustus kreeg bijvoorbeeld meester van Heeswijk, hoofd van de school in Straten, zijn oproep. Omdat verschillende mannelijke leerkrachten dezelfde weg waren gegaan, was er moeilijk aan vervangers te komen. Tot overmaat van ramp werd de enig overgebleven schoolmeester van Straten ziek, zodat het onderwijs daar stilviel. Maar ook toen al had elk nadeel zijn voordeel. Het gevolg van het gebrek aan mannelijke leerkrachten was namelijk, dat Straten eindelijk haar eerste vrouwelijke leerkracht kreeg, waar de school en de schoolopziener al jaren om gevraagd hadden en waar de gemeente in voorafgaande jaren niet aan wilde.
Wat die ‘mobiele’ militairen de hele dag deden, behalve paraat zijn, is me niet duidelijk, maar ik heb dikwijls gehoord en gelezen dat de dagen werden gevuld met exerceren, lange afstanden lopen, wachtlopen, poetsen en in orde houden van de uitrusting en dat ze zich voor de rest somwijle stierlijk verveelden. Misschien daarom dat er in augustus al een oproep aan de Oirschotse bevolking kwam om iets te doen voor de militairen te velde. Er was dringend behoefte aan: ‘couranten, sigaren, tabak en pijpen’. (Daar zou je met enige fantasie een spotprent bij kunnen bedenken.)

Vluchtelingen

Het eerste wat we, vooral de Zuidelijke provincies van ons land, van de oorlog merkten, waren de vele vluchtelingen. Op 4 augustus 1914 viel het Duitse leger België binnen in de omgeving van Luik om zo een toegang te forceren naar Frankrijk. Daarmee werd ook België in de oorlog betrokken. Veel Belgen vluchtten in paniek naar ons neutrale land waar ze volgens de archieven hartelijk werden ontvangen. De grote stroom kwam echter in oktober na de val van Antwerpen. Ons dorp telde in oktober 1914 363 vluchtelingen. Ze kwamen vooral uit Antwerpen. Verder uit bekende plaatsen zoals Turnhout, Berchem, Borgerhout, Lier, Weelde, Mechelen, Meerlo, Brussel, Rijckevorsel en uit minder bekende dorpjes. Saillant detail: op 21 oktober kwam hier een Belgische vrouw aan, die op dezelfde dag in Oirschot beviel van een baby, die de naam kreeg van Louisa Geerts. Waarschijnlijk heeft de gemeentevroedvrouw Trui Donkers hierbij verloskundige hulp verleend, getuige een rekening van november 1914.
Bij de stroom vluchtelingen bevonden zich ook enkele personen die geboortig waren van Oirschot zoals:

  1. Helena Somers (geb. 23-3-1859) uit Antwerpen
  2. Wilhelmina Berben (geb. 8-11-1866) Antwerpen
  3. Jacoba Franciscus (geb. 21-12-1883) uit Lier
  4. Bertha van Kempen (geb. 5-2-1887) uit Brussel. Ze is later getrouwd met Marinus Jongbloets. Samen zijn ze teruggegaan naar Brussel, waar Bertha in 1937 gestorven is. Haar zoon Cees is in Oirschot komen wonen en daar directeur geworden van onze L.T.S
  5. Petrus Mercx (geb. 24-4-1825) uit Wetteren. (De bij velen bekende zoeaaf.)

Voor al die vluchtelingen in Noord-Brabant en Zeeland was er een speciale regeringscommissaris benoemd, de latere minister Ch. Ruys de Beerenbrouck. Bij die grote stroom vluchtelingen bleken personen van allerlei pluimage te zitten. Vandaar misschien dat in dezelfde maand een rondschrijven van de commissaris van de koningin in Brabant, Van Voorst tot Voorst, verscheen, waarin hij meedeelde dat er vluchtoorden ingericht waren in Oldenbroek en Veenhuizen (later ook Nunspeet) en dat die bestemd waren voor lastige elementen en voor personen die het meest behoefte aan hulp hadden. Verzamelpunten om die personen te vervoeren waren de stations van Boxtel en van Eindhoven. Verder gaf hij het advies Duitse vluchtelingen zoveel mogelijk naar eigen land te dirigeren en op de Belgen zachte dwang uit te oefenen om terug te keren naar hun vaderland. Later bleek dat die ‘zachte dwang’ door verschillende instanties in Brabantse gemeenten te streng toegepast werd en dat was zijn bedoeling niet geweest. Hoe Oirschot gehandeld heeft, werd niet vermeld. Het blijkt evenwel dat er in november en december veel vluchtelingen naar huis zijn teruggekeerd. In november werden er nog 181 vluchtelingen in onze gemeente genoteerd en in december nog 144, bestaande uit 100 volwassenen en 44 kinderen. In 1915 was hun aantal zelfs gedaald tot 115, maar dat kan ook het gevolg zijn van het feit dat er ondertussen vluchtelingen naar andere dorpen waren doorgestroomd.
Veel vluchtelingen werden ondergebracht bij Oirschotse particulieren, maar ook zaten er vluchtelingen in ‘het gaasthuis’, in de pastorie, in de Bleekerij (wat dat ook moge zijn) en op het kasteel van Heerebeek. Op het Franciscushof in de Koestraat - nu Hof van Solms - hadden 23 Clarissen uit Lier asiel gevonden. Al die instanties en particulieren konden hiervoor een vergoeding krijgen van de gemeente, die op haar beurt de onkosten kon declareren bij de hogere overheid.
In juli 1915 werd Oirschot daarbij aangewezen als verblijfplaats voor Belgische en Franse deserteurs. Het blijkt dat Oirschot in 1917, behalve ingekwartierde militairen en Belgische vluchtelingen, ook nog eens 97 deserteurs herbergde, waaronder 4 Duitsers. Waar die laatste groep (de deserteurs) ondergebracht was, is onduidelijk. Nog een detail over vluchtelingen. Twee vluchtelingen - waaronder een Claris - zijn tijdens de mobilisatie in Oirschot gestorven. Waar zouden die zijn begraven?

Economische gevolgen

Ondanks het feit dat Nederland neutraal was, ontstond er al gauw schaarste aan verschillende levensbehoeften en daarmee gepaard stegen de prijzen. Bij een wet van augustus 1914 waren er al maatregelen genomen om te voorkomen dat voorraden van levensmiddelen, huishoudelijke artikelen of brandstoffen werden vastgehouden of de verkoopprijzen werden opgevoerd. In februari 1915 vaardigde onze regering een verordening uit tegen prijsopdrijving van granen, meel en brood, die door onze gemeenteraad overgenomen werd. In juni van dat jaar bleek de Oirschotse gemeentekas leeg te zijn; er was zelfs een kastekort. De oorzaak daarvan was dat ons bestuur extra kosten gemaakt had door het uitbetalen van vergoedingen aangaande de militaire- en landweer-wet. Bovendien waren er onvoorziene kosten gemaakt voor verscheidene tijdelijke leerkrachten. Daarom deed B en W het voorstel om in deze noodtoestand een lening aan te gaan van ƒ4000,- Dat voorstel werd aangenomen. In die zelfde maand kwam er een verbod (vanwege de schaarste natuurlijk) op het voederen van rogge aan het vee. De boeren moesten een bepaald kwantum rogge leveren aan de gemeente. Er werd een roggecommissie in het leven geroepen die daar op toezag. In de winter van 1915/1916 werd een tekort aan brandstof merkbaar, vooral aan kolen. Daarop kregen onder andere de scholen op verzoek een duurtetoeslag van ƒ5, - per kachel om de ergste kou buiten te houden in de klaslokalen. De Spoordonkse school kreeg niks, omdat die haar school in de wintermaanden had gesloten. Na het onderwijs volgden een voor een verzoeken van gemeenteambtenaren om duurtetoeslag, zoals van de gemeentearts Van Everdingen, van de veldwachters W. Smulders (alias Willeke Speul) en A. Meeuwis en later ook van de gemeentewerklieden. In het jaar 1916 liep de nood nog hoger op. In mei van dat jaar werd de proclamatie op de melkvoorziening voor de winter 1916/1917 afgekondigd, waardoor het leveren van melk door de (boeren)bedrijven aan regels gebonden werd. Tenslotte kwam het zo ver dat in augustus 1916 een distributiewet ingevoerd werd, waardoor verschillende levensmiddelen ‘op de bon’ kwamen. In oktober van dat jaar werd op voorstel van B en W. besloten het lokaal - voorheen bestemd voor ‘voorbereidend militair onderricht’- als kantoor en magazijn voor de levensmiddelendistributie in gebruik te nemen. Later zou dit gebouwtje in de Oirschotse volksmond nog lang het distributiekantoor heten en de Dekanijstraat, waar het gebouw stond/staat, wordt door ouderen nu nog regelmatig aangeduid als ‘het distributieströtje’. Gemeentesecretaris Nuyens - vader van Hendrik - werd voor ƒ300, - per jaar de verantwoordelijke man en Jos van Kollenburg, gemeente-ambtenaar, werd zijn assistent voor ƒ200, -. Het publiek kon er terecht op maandag- donderdag- en zaterdagmiddag tussen 2 en 4 uur. 1917 en 1918 werden de zwaarste jaren van deze wereldoorlog. Men was oorlogsmoe. Nederland was mobilisatiemoe. De algemene schaarste van levensmiddelen en grondstoffen drukte de stemming. Er kwamen regelmatig nieuwe beperkende maatregelen omtrent de distributie, zoals die van granen, peulvruchten en het daaruit vervaardigde meel. In april 1917 was de Oirschotse gemeenteraad genoodzaakt opnieuw een lening aan te gaan, nu van ƒ13000, - ter bestrijding van de distributiekosten. Toen in juni 1917 gemeentesecretaris Nuyens ontslag vroeg als directeur/beheerder van het distributiebedrijf en ook kreeg, werd Jan van Esch (vader van Toon) zijn opvolger voor ƒ400, - per jaar. In augustus van dat jaar viel het gemeentebesluit dat iedere vluchteling in Oirschot een identiteitskaart moest krijgen, nodig voor een geldelijke uitkering. Daarbij de aantekening dat voor die uitkering alleen Belgen en Fransen in aanmerking kwamen.

Toen op 11 november 1918 de wapenstilstand getekend werd tussen de strijdige partijen, waren de problemen voor ons land en voor Oirschot, zoals de schaarste van goederen, natuurlijk niet meteen opgelost. Wel werd ons leger zo gauw mogelijk gedemobiliseerd. Daags na de wapenstilstand al maakte onze minister van oorlog bekend dat de militaire manschappen naar huis mochten, maar dit had alles te maken met de volgende ramp die zich al aangekondigd had: de zogenaamde Spaanse griep. Echter de Belgische vluchtelingen in Oirschot werden verzocht nog niet op eigen houtje naar hun vaderland terug te keren; zij zouden aangewezen worden voor vertrek. Er waren ook enkele vluchtelingen die niet terugkeerden. Zij wilden in Oirschot blijven. De bekendste twee zijn:

  1. Emiel Joannes, die wel zijn Belgische nationaliteit hield. Hij trouwde met de Oirschotse Hanneke van Kempen, en werd caféhouder in café Westerlaken, als gevolg waarvan het pand een tijd lang verder door het leven ging als ‘De Miel’. Nu is het bekend onder de naam ‘Oud Brabant’. Hij was de vader van onder andere de bekende Cees Miel, elektricien en Marietje Miel, de latere kasteleinsvrouw, getrouwd met molenaar Sjef van Esch.
  2. Petrus Mercx, oud-zoeaaf. Na zijn zoeaventijd kwam hij als broeder in een Belgisch klooster terecht te Wetteren. (Vandaar zijn bijnaam Paterke Mercx.) In augustus 1914 kwam hij als vluchteling in Oirschot bij zijn broer Willeke Mercx. Na de oorlog is hij terug gegaan naar zijn klooster, maar een tijd later uitgetreden om voorgoed in Oirschot te komen wonen. Hij heeft onder andere als boekhouder gewerkt op ‘het boterfabriek’ en bij Teurlincx en Meyers. In de Antoniuskapel in Straten hangt een gipswerk uitbeeldend St. Joris met de draak, door hem gemaakt en geschonken aan de ‘guld’ van St.Joris’.

Nog in mei 1919 meldde zich in Oirschot een Belgisch gezin afkomstig uit het vluchtoord te Uden. Het gezin, bestaande uit de weduwe Adriana Vermeer van Laarhoven met vijf kinderen, wilde zich in Oirschot vestigen, maar Oirschot had geen onderdak te bieden. Op kosten van het rijk mochten onze bestuurders toen voor onderdak zorgen. Het werd een noodkeet, gekocht in Best. (Weet iemand waar die keet gestaan heeft?)
Pas op 1 mei 1920 werd officieel de staat van beleg in Brabant en Limburg opgeheven.

Bronnen:
Lotgevallen der volkeren J.Kleyntjens en H. Huybers
Oirschotse gemeentearchieven uit Reg. Historisch Centrum Eindhoven