Onderwijs - Van Latijnse school tot universiteit (1290)  

Vakmanschap is meesterschap

Esch-van Hout, Cl. van.
Van den Herd 1995-03

Vergroot beeldmateriaal

Maar was de (school)meester ook vakman?

In de 17de en 18de eeuw stelde het ambt van schoolmeester niet veel voor. Je hoefde er niet voor gestudeerd te hebben. Je hoefde er zelfs lichamelijk niet sterk voor te zijn, want het ambt van schoolmeester vergde geen zware arbeid. Iedereen die kon lezen en schrijven werd in staat geacht schoolmeester te worden van de Nederduytse school, zoals de voorloper van onze Basisschool toen heette. Voorwaarde was wel dat men "van een braaf en zedig gedrag was", en.... dat men tot de Hervormde Kerk behoorde.

 

Dat laatste nu was voor een Oirschottenaar de grootste belemmering om schoolmeester te worden. Aanhangers van de Hervormde Godsdienst waren hier immers dun gezaaid. Dus haalde men de schoolmeesters uit den vreemde. On-Oirschotsklinkende namen van schoolmeesters uit die tijd als Hennighen, van Rhenen, de Graaf en van Wadenoyen spreken voor zich. Sommige van hen bleven bijna letterlijk tot hun laatste adem in Oirschot voor de klas staan. (Pardon! zitten, want de meester van die tijd zat letterlijk). Anderen verdwenen na een paar jaren weer richting Noord- Nederland. Waarom? Konden ze misschien niet aarden tussen hun katholieke dorpsgenoten? Of vielen de verdiensten tegen, omdat er niet veel katholieke leerlingen naar de hervormde meester kwamen? Zijn salaris was n.I afhankelijk van het schoolgeld dat de leerlingen meebrachten. Hoe minder leerlingen, hoe kleiner het salaris. Bekend is dat de Oirschotse schoolmeesters uit de 17de en 18de eeuw allemaal het bijbaantje hadden van "voorleezer en voorsanger" in de Hervormde Kerk, om een beetje behoorlijk aan de kost te kunnen komen. Dat was niets bijzonders; andere schoolmeesters uit die tijd hadden ook dikwijls bijbaantjes in de kerk. Zeker in een dorp. Het kwam zelfs voor dat men tijdens een eredienst in de kerk beoordeelde of iemand geschikt was als schoolmeester in hun dorp.
Je begrijpt het al; goed kunnen zingen en voorlezen was een voordeel en soms misschien wel een voorwaarde voor de meester. Tenslotte kan het ook zijn dat de vertrekkende meesters ontslagen werden omdat zij niet goed functioneerden, maar daar is weinig over bekend. Toch werd de school regelmatig "gevisiteerd" door kopstukken uit de Hervomde Kerk, maar hun verslag luidde meestal: "Alles wel bevonden". Soms werd er iets aan toegevoegd, zoals: "Uitgezonderd enige klachten over paapse stoutigheden" of "klachten over paapse bijscholen". Dat zegt echter meer over de Oirschotse katholieken dan over de meester. Bovendien bewijst die tweede klacht dat er ouders waren die hun kind liever naar een katholieke meester stuurden, ook al was die illegaal. Zo werd er bijv. in 1711 in de hertgang Straten "een katholiek persoon betrapt op 't doen van school". En dat was ten strengste verboden.

Toen er op het einde van de 18de eeuw - rond 1790 - plannen bekend werden om een tweede Nederduytse school op te richten, en wel in de hertgang Straten, solliciteerde ene Jan Redert. Zijn kwaliteiten worden aldus omschreven: " thans wonende te Vessem en aldaar de Nederduytse school waarnemende en bekend staand voor een persoon van een braaf, zedig en voorbeeldig gedrag. Hij wordt- zo hier als elders - gehouden voor een mensch die zig lang met getrouwen ijver heeft toegelegt, zo op den kunst der spelden, leezen, schrijven, cijfferen en zingen, als op de waarheden der Kristelijke Godsdienst". Voor alle duidelijkheid; die kunst der spelden heeft natuurlijk niks met handwerken te maken, want dat stond de eerste 75 jaar nog niet op het verlanglijstje van een school, maar alles met het foutloos schrijven van onze taal. Ook zingen zat nog niet in het vakkenpakket maar werd natuurlijk zeer gewaardeerd in een hervormde kerkdienst. Ondanks al die goede kwaliteiten werd de brave en zedige Jan Redert niet benoemd.
Theodorus van Eymeren uit Olland solliciteerde ook. En wie moest gaan onderzoeken of hij misschien de juiste man op de juiste plaats was? Juist , een predikant! Welke bekwaamheden hij bezat is niet bekend, maar hij werd benoemd. Bekend is wel dat hij van de ware gereformeerde godsdienst was en vermoedelijk heeft hij 'n goede stem gehad want behalve schoolmeester werd hij ook "koster, voorleeser en voorsanger" in de Hervormde Kerk. (De meester in het dorp raakte dat baantje dus kwijt.)
Wat hij ook beslist bezeten heeft, is de ware Hollandse handelsgeest, want amper in Straten gevestigd begint hij 'n winkel. En dat behoorde niet tot de taak van een schoolmeester. Dus werd hij, na een klacht bij het dorpsbestuur, op het matje geroepen. Waarschijnlijk heeft hij zijn leven gebeterd, want er zijn verder geen klachten over schoolmeester van Eymeren bekend.

Op het einde van de 18de eeuw begon de overheersing door de Fransen, wat grote veranderingen in ons staatsbestel en maatschappelijk leven te weeg bracht. Een van die veranderingen was de vrijheid van godsdienst. Dat wil niet zeggen dat in Oirschot de gereformeerde meesters meteen de laan uitvlogen, maar toen Spoordonk in 1797 ook een school kreeg werd als meester benoemd : J. de Weert, katholiek en wonende alhier. Voor zover bekend was hij onze eerste katholieke meester sinds ruim een eeuw. Een tweede volgde al gauw, want na het overlijden van meester van der Grinte van de dorpschool, in 1798, werd de katholieke Adam Somers zijn opvolger.
Amper een jaar later beklaagde een inwoner van Oirschot zich al "over het niet behoorlijk onderwijzen der kinderen door den schoolmeester A. Somers, mitsgaders (bovendien) over het vorderen van schoolgeld bij de vacantieën, alsmede door het laten schrijven van godsdienstige voorschriften." Je ziet het; katholiek zijn was natuurlijk geen garantie voor bekwaamheid en goed gedrag. Toch kan ik me voorstellen dat veel ouders al tevreden zijn geweest met het feit dat de meester katholiek was, ook al mocht hij dat in de school niet te nadrukkelijk uitdragen. Neutraliteit was geboden.
Meester Somers werd overigens wel bij het dorpsbestuur ter verantwoording geroepen en ik vermoed dat, als straf, zijn salaris of een gedeelte daarvan tijdelijk is ingehouden, want enkele maanden later kon hij zijn "tractement, wegens goed gedrag" op komen halen.
Door dit ene voorval kun je Somers natuurlijk niet het stempel van slechte meester meegeven. Bovendien kreeg hij naderhand betere kritieken. Hij is gebleven tot zijn "pensioen" in 1829.

In de tijd rond 1800 begon men in regeringskringen te beseffen dat er op het gebied van onderwijs veel verbeterd moest worden. Er kwamen nieuwe regels en wetten die na enige strubbelingen uitmondden in de schoolwet van 1806. Deze heeft tot 1857 bestaan.
Als je het onderwijs wilt verbeteren moet je natuurlijk eerst met de meesters beginnen. Dus kwamen er eisen en nieuwe regels. Een van die eisen was dat de aspirant-meester een soort examen af moest leggen. Een speciale opleiding was daar evenwel nog niet voor nodig. Naar gelang hun kennis en kunde werden de onderwijzers dan verdeeld in rangen van 4 tot 1. (Onderwijzer werd het officiële woord.)
Een onderwijzer van de 4de rang hoefde alleen enige bedrevenheid te hebben in lezen en schrijven. Dat lijkt me toch geen overdreven eis voor een meester.
Eentje van de 3de rang moest daarbij ook nog enige kennis bezitten van de Nederlandse taal.
Nog "geleerder" behoorde een meester van de 2de rang te zijn. Hij werd geacht les te kunnen geven in aardrijkskunde en geschiedenis. Zover hebben de meeste Oirschotse meesters uit die tijd 't niet gebracht. Onze 3 Nederduytse scholen moesten het vooreerst doen met een onderwijzer van de 3de rang. Spoordonk zelfs een tijd met eentje van de 4de. In 1830 kreeg de school in de Kom wel een onderwijzer van de 2de rang, maar vermoedelijk heeft die al zo'n aanslag op de gemeentekas gepleegd - hoe hoger de rang, hoe hoger het basissalaris, betaald door de gemeente - dat Straten en Spoordonk het met minder moesten doen.
Een onderwijzer van de 1 ste rang, die ook nog verstand had van wis- en natuurkunde en daarbij zeer beschaafd optrad, heeft Oirschot nooit binnen zijn grenzen gehad.

Om de bekwaamheden van de onderwijzers op te vijzelen werden er zgn. onderwijzersgezelschappen opgericht. Dat waren verenigingen van onderwijzers uit een bepaald gebied, die bij elkaar kwamen om ervaringen uit te wisselen. Soms werden er proeflessen gegeven. Dit alles vond wel plaats in de meester zijn vrije tijd. Waarschijlijk is dat de reden dat de meesters van Straten en Spoordonk maar slechte leden waren. Regelmatig werden zij gemaand om op de bijeenkomsten te komen.
Ook een verbetering - en zeker niet de minste - was 't in het leven roepen van het ambt van schoolopziener. Hij werd de man die meesters en scholen controleerde, adviezen gaf en soms ingreep. De schoolopzieners uit het district van Oirschot kwamen niet uit onderwijskringen, maar vermoedelijk hebben ze, door verschillende scholen te vergelijken, wel verstand van zaken gekregen.
Onze 1 ste schoolopziener van Moorsel moest al vlug handelend optreden. Het gemeentebestuur dacht n.l in meester de Voogd een bekwame opvolger gevonden te hebben voor van Eymeren uit Straten. Maar de Stratense ouders kregen daar duidelijk 'n andere mening over, want amper een half jaar later stond er al een afvaardiging bij de vroede vaderen op de stoep, om hun beklag te doen over die "bekwame" meester. Ze verzochten "maatregelen te treffen tegen het slechte gedrag van schoolmeester de Voogd, vooral wat betreft het veronachtzamen van zijn school en het niet in bedwang houden van de kinderen". De klacht werd doorgegeven aan de schoolopziener. Hoe het met die meester afgelopen is staat jammer genoeg niet beschreven. Hij is in ieder geval niet lang gebleven.

Gelukkig voor ons, maakte schoolopziener van Moorsel wel schriftelijke verslagen van zijn schoolbezoeken, zodat we precies weten hoe hij over de toenmalige onderwijzers dacht. Minstens 2 maal per jaar vereerde hij de scholen met een bezoek. En natuurlijk kondigde hij zijn komst niet aan. Zo kon het gebeuren dat hij in 1817, op weg naar de Stratense school, meester van Ravensteyn al tegenkwam. Die was, op zijn beurt, op weg naar 'n koopdag. De verrassing moet, volgens mij, groot zijn geweest. De meester beloofde dan ook prompt de verzuimde schooltijd in te halen. "En", beëindigde van Moorsel zijn verslag, "ik vervolgde mijnen weg". Meester van Ravensteyn komt uit alle verslagen van de schoolopziener naar voren als een doodgoeie man, ijverig, netjes, gewillig, maar ouderwets. Van Moorsel zegt het iets anders: "De man is doorgoed en kan dus geen orde houden". "...een dertigtal leerlingen, die zeer luidruchtig aan 't leren waren". "De vorderingen der leerlingen zijn geëvenredigd aan 's mans talenten die het middelmatige niet te boven gaan". "De meester is van een alllerloffelijkst gedrag, maar hij zal nimmer een volslagen onderwijzer worden". "....zijn manier van lesgeven in de oude trant". Enz. enz. De Stratense ouders schijnen wel tevreden te zijn geweest, want vanuit die hoek is geen enkele klacht bekend.

Dat is wel even anders met de Spoordonkse meester uit die tijd, Ph. Somers. Niet te verwarren met A. Somers uit het dorp. Die Spoordonkse meester is (voor mij in ieder geval) de interessantste meester van Oirschot rond 1820. Als onderwijzer van de 4de rang kreeg hij in het begin van zijn loopbaan nog redelijke kritieken van de schoolopziener. Maar toen ontdekte hij dat er naast een klas Spoordonkse schoolkinderen nog andere geneugten des levens waren, n.l. vissen en jagen. Aan dat eerste zal de nabijheid van de Stroom wel debet zijn geweest. Het moet goed toeven zijn geweest aan en rond de Beerze, want steeds vaker liet hij zijn leerlingen in de steek, die na enige tijd gespeeld te hebben, huiswaarts keerden met de medededeling dat de meester weg of ziek was. Aan de klachten van de ouders werd in het begin weinig geloof gehecht, totdat de schoolopziener op een keer zelf voor een lege school kwam te staan, terwijl de meester geacht werd ijverig aan het werk te zijn. Toen kwam er natuurlijk garen op de klos. Korting op zijn salaris, belofte van beterschap, weer verzuim enz. Er werden zelfs spionnen uitgezet om de meester te controleren. Het mondde tenslotte uit in zijn ontslag. Bovendien werd zijn akte als onderwijzer ingetrokken. Een nieuwe meester voor Spoordonk dus.
Er werden 9 sollicitanten opgeroepen om een "vergelijkend examen" af te leggen. Zo'n examen duurde een hele dag en werd bijgewoond door een groep mensen uit het onderwijs, en een groep uit het gemeentebestuur die duidelijk geen verstand van zaken hadden. Dat laatste zal direct blijken. Drie sollicitanten kwamen uit een selectie naar voren:

  1. Thomas Somers, die redelijk kan lezen en spellen, een beetje rekenen en weinig verstand heeft van lesgeven.
  2. Peter de Weert, die redelijk schrijft, slecht leest en rekent, en van taal of lesgeven weinig verstand heeft.
  3. Matthijs Boelaars (Waspik) is goed in lezen, schrijven, rekenen, taal en lesgeven".

De keuze lag voor de hand, zul je zeggen. Maar nee! Het gemeentebestuur zette Somers als 1 ste en de Weert als 2de keus. Dit omdat "het gehucht Spoordonk toch alleen maar uit boeren bestaat die geen bekwaamheid eisen, maar meer gebaat zijn met een bekend persoon met een zedig, burgelijk en zachtaardig karakter". Bovendien had Somers een gezin te onderhouden. Gelukkig voor Spoordonk had de schoolopziener meer verstand. Hij pleitte voor Boelaars en die werd tenslotte benoemd. Hiermee heeft men een goede onderwijzer binnen gehaald die de school in enkele jaren uit het dal haalde. Te goed zelfs voor Spoordonk, want de faam van de meester breidde zich uit tot over de dorpsgrenzen. In Best had pastoor Zwijssen (de latere bisschop) juist een goede meester voor zijn school nodig. Hij was bevriend met burgemeester de Jong uit Oirschot, die tevens schoolopziener was. Je begrijpt 't al? Weg goeie meester Boelaars....naar Best. Daar is hij de stamvader van een bekende onderwijzersfamilie geworden.

In Straten hadden ze rond 1860 ook het geluk zo'n goede onderwijzer in hun midden te hebben, n.l. meester Mutsaerts. De schoolcommissie, een pas in het leven geroepen controlegroep, was vol lof over Mutsaerts. Bij het beschrijven van zijn deugden werd men zelfs lyrisch. Termen als: "een extra pluim voor de meester en zijn school in Straten. "Uitmuntend !; ...een hoge dunk van de school.   bij de onderwijzer en de leerlingen steeds dezelfde grote lust en opgewektheid en de vorderingen beantwoorden daaraan volkomen" zijn zomaar een greep uit de verslagen.   Tja, zo'n goede meester was voor Straten natuurlijk niet te behouden. Toen hij door liet schemeren te willen vertrekken bood de gemeente hem zelfs F100,- per jaar opslag aan. Het hielp niet. Hij ging. Na zijn vertrek werd er door de schoolcommissie nog om hem getreurd: "Kundig en ijverig was hij" en "groot waren 's mans verdiensten".

Ondertussen waren bij de nieuwe schoolwet van 1857 de oude onderwijzersrangen vervangen. Men sprak voortaan van hoofdonderwijzers en hulponderwijzers, waarbij de eerste groep natuurlijk meer in zijn onderwijsmars had als de tweede, maar een speciale opleiding was nog steeds geen vereiste. Er waren wel 3 kweekscholen, waarvan één in Den Bosch, maar die werden alleen door een elitegroep bezocht. Voorlopig deden de Oirschotse onderwijzers hun kennis vooral op in de praktijk, d.w.z. dat ze een tijd stage gingen lopen bij een andere onderwijzer. Kwekelingen noemde men die stagelopers. Een naam die lang is blijven bestaan. Zelfs A. Bakx, die in 1911 afscheid nam als "bovenmeester" van Straten, heeft zijn vakkennis nog in de praktijk opgedaan. Maar wel op een goed adres, bij meester Mutsaerts.
Wat wel meer in zwang kwam, was het volgen van een Normaalopleiding. Bij zo'n opleiding leerden de kwekelingen de praktijk op speciaal daarvoor aangewezen Lagere Scholen, terwijl ze hun theorielessen kregen van geselecteerde, daarvoor betaalde hoofden van scholen. In 1869 werd de Normaalschool bij de Franciscanessen opgericht en meester van Breemen, hoofd van de "Törpse" school, was zo'n onderwijzer die daar theorielessen gaf. De Oirschotse normaalschool was natuurlijk alleen toegankelijk voor meisjes.
Ik vraag me trouwens af waar al die geslaagden van de Oirschotse normaalschool op het einde van de 19de eeuw als "meesteres" terecht zijn gekomen. Zaten daar geen Oirschotse meisjes tussen, of zijn die allemaal in het klooster gebleven? Aan de openbare Lagere scholen van Oirschot was in ieder geval voorlopig geen onderwijzeres te bekennen. De eerste die we tegenkomen is Johanna Maria Bakx. In Mei 1895 werd ze benoemd bij haar vader in Spoordonk, en voorlopig bleef ze de enige. Het gemeentebestuur van Oirschot, dat het personeel van de openbare scholen benoemde scheen bar weinig vertrouwen te hebben in de bekwaamheid van onderwijzeressen. Voor Straten bijv. pleitte de schoolopziener in het begin van deze eeuw, bij elk wisseling van personeel, voor een onderwijzeres. Vooral ook, omdat het vak handwerken al sinds 1881 op het lesrooster van de Oirschotse scholen stond en dit vak gegeven werd door een vrouw die geen onderwijsbevoegdheid had. Edoch, de gemeente wou er niet aan. Pas in 1915, gaf de gemeente toe en kreeg Straten de eerste juffrouw in de persoon van Anna Motmans. Er zaten wel 2 voorwaarden aan haar benoeming vast. Zij was verplicht buiten de schooluren om onbetaald handwerkles te geven en bovendien zou ze bij een eventueel huwelijk haar ontslag krijgen.

Als in de 20ste eeuw bij een vacature voortaan alle sollicitanten een diploma van 'n kweekschool voor onderwijzers of onderwijzeressen op zak hebben, krijgen natuurlijk sollicitanten met extra bekwaamheden de voorkeur. Bekwaamheden om buiten de schooluren extra cursussen te kunnen geven.   Zo zijn bijv. meesters met kennis van de Franse taal - om kinderen die door willen leren bijlessen te kunnen geven - lange tijd zeer in trek. Kennis van de nieuwe landbouwmethoden is ook een periode een pluspunt geweest. Denk aan meester Schreurs. Frans v. d. Sanden, hoofd van de school in Spoordonk, was gespecialiseerd in bijenteelt; zijn zonen in de muziek. Maar dan zitten we ondertussen al in de tijd dat het kerkbestuur tevens schoolbestuur is, en niet meer de gemeente. Een schoolmeester, die tevens dirigent kan zijn van het kerkkoor is voor een kerkbestuur natuurlijk mooi meegenomen.   Behalve diploma's is in die tijd - om les te mogen geven aan een katholieke school - een zedelijk goed en katholiek gedrag een eerste vereiste. Dit moet bekend voorkomen. Hebben wij dit aan het begin van dit artikel ook al niet gehad? ?????