Vergroot beeldmateriaal
Eigenlijk zou hier moeten staan: Van en op de markt, maar voor ons Oirschottenaren klinkt dat niet vertrouwd. Heeft men in sommige gemeenten een markt of een marktplein; wij hebben de mèrt als middelpunt van ons dorp. Daarom hou ik het in dit artikel bij die aanduiding. Hoe de mèrt ontstaan is, kun je lezen in Oog op Oirschot, in een artikel geschreven door J. Leyten. Maar voor degene die niet in het bezit zijn van dit boek even in het kort.
De mèrt is niet ontstaan, door de St. Petruskerk – zoals men misschien zou verwachten – op een groot open terrein te bouwen en daarbij een grote ruimte rond de kerk open te laten voor wat nu de mèrt is. Integendeel; die open ruimte is ontstaan doordat er later huizen afgebrand (en niet meer opgebouwd) en afgebroken zijn. Op de tekening – gemaakt door archiefmedewerker J. Suijkerbuijk – kun je zien dat de Rijkesluisstraat, voorbij het toenmalige Vrijthof, als het ware doorliep tot de Koestraat met aan beide zijden huizen. Achter de huizen in die straat hebben vermoedelijk nog diepe tuinen gelegen, zodat er weinig ruimte overbleef tussen de kerk en de eigendommen van particulieren. Maar bij een grote brand van 1566 gingen de woningen aan de noordkant van die straat verloren. De schrik moet onze voorouders om het hart zijn geslagen bij het idee aan welk gevaar onze kerk ontsnapt was. Daarom werden de afgebrande huizen in ieder geval niet meer opgebouwd. Na een volgende grote brand in de omgeving (1623) besloot men voor de zekerheid de resterende huizen aan de westzijde van de kerk af te breken en zo ontstond aan de west- en de zuidzijde van de kerk een grote vrije ruimte: de mèrt.
Dat de mèrt door de eeuwen heen op een hoger peil is komen liggen, kun je onder andere merken aan de raadskelder in het oude raadhuis, wat eigenlijk geen kelder is, maar de vloer ligt op het niveau waar eertijds het raadhuis op gebouwd is. Ongeveer op het niveau van die kelder moet eeuwen geleden ook de mèrt gelegen hebben. In de loop der tijden kwamen er echter meermalen klachten bij ons dorpsbestuur binnen dat het water niet weg liep van de mèrt, omdat de bodem naar het midden toe afliep. Op z’n Oirschots; er zat ene ‘zonk’ in de mèrt. Begrijpelijk, want de straten rondom werden regelmatig opgemaakt, (opgehoogd) en de kerk zal ook wel iets hoger hebben gestaan dan haar omgeving. Oplossing was om de mèrt ook op te hogen, zodat het water naar de straat toe kon weglopen.
In 1746 lag daar ter plaatse tot afwatering al een riool komende uit de Koestraat ‘loopende ten suyden van het martveld tot de riool bij quesel de Roy’. (quesel was nog geen scheldwoord maar een ongetrouwde vrouw) Ik heb zo’n vermoeden dat dit een open riool was. Zelfs in 1859 wou men nog een onoverdekte goot leggen aan de westkant van de mèrt, ook tot afwatering. Maar daartegen kwam raadslid dokter Guljé in het geweer. Vanzelfsprekend, als dokter zag hij de gevaren voor de volksgezondheid door een open afvoergoot. Ondanks alle maatregelen bleef het tobben met de mèrt.
In 1914 klaagde raadslid Nuyens nog over de slechte toestand ervan, tegenover Mercx. Bij regenval veranderde het daar in een ware modderpoel, zodat kraamhouders met hun voeten in het water stonden. De oplossing was toen niet meer: ophoging of open afvoergoot, maar een ondergrondse riolering.
Riolering heeft ook alles te maken met de hygiëne in ons milieu. Daar hadden onze voorouders in de 18de en 19de eeuw een andere kijk op dan wij. Maken wij ons tegenwoordig druk om hondenpoep, bestuurders van toen hadden wel iets anders aan hun hoofd; pardon aan hun schoenen of klompen. Dat kun je bijvoorbeeld opmaken uit een bekendmaking uit 1759 ‘dat niemand zijn gevoeg mag doen en zo laten liggen langs de gemene wegen, straten of paden op de ronde linden en zgn. boterlinde op de mèrt’. Dat gevoeg doen was blijkbaar nog niet zo erg, maar het gevoeg ‘moet aanstonds met aarde bedekt worden’. De boete bij overtreding was niet mis voor die tijd, namelijk ƒ3, -.
En wat te denken van het besluit in juni 1774 om een publicatie uit te laten gaan waarbij Oirschottenaren zouden worden aangezegd om hunne mest- asch- en stronthopen rondom de O.L.Vrouwekerk, maar ook rondom de muur van de kerk(hof) van de St. Pieter binnen 3 dagen te ruijmen en te amoveren. Bij nalatigheid zou alles ten behoeve van de armen verkocht worden. Dat was duidelijk voor de tijd van het mestoverschot, de tijd dat dat materiaal nog zeer gewild was. Wat zouden veel mensen tegenwoordig blij zijn met de verkoop van hun mest- as- en stronthopen.
In september 1889 besloot de raad verlof te geven aan het R.K. kerkbestuur – tot wederopzeggens toe – privaten te plaatsen op perceel F no 448. Waren dit misschien de urinoirs, oftewel pisbakken waar jaren lang een (vies) luchtje aan gezeten heeft. Volgens ervaringsdeskundigen moeten het er twee zijn geweest; één op de mèrt iets rechts van de hoofdingang van de kerk en de andere - wat ik nog weet – bij De Beurs voor de deur. Volgens uitbaatster van De Beurs, Ria, waren ze in 1948, toen de familie in Oirschot kwam wonen, nog van ijzer, maar later is de ‘pisbak’ voor hun deur vervangen door eentje van beton. Van welk materiaal en model ook, volgens Ria stonk hij ontzettend, waarover haar vader meermalen zijn beklag deed. Wanneer die onwelriekende bouwsels afgebroken zijn is me ontgaan. Misschien met het verharden van de mèrt???
Putten en pompen
Het zal bij de meeste lezers wel bekend zijn dat er van oudsher waterputten en pompen op de mèrt hebben gestaan. Dit voor algemeen gebruik. Ook op een tekening van begin 17e eeuw staan waterputten. Uit onze dorpsarchieven kun je opmaken dat die waterbronnen ook bronnen waren van voortdurende zorg voor onze bestuurders in de tijd dat goed drinkwater kostbaar was, waar men zuinig op moest zijn. In verslagen van ons dorpsbestuur kun je lezen dat er regelmatig klachten waren dat er troep in de putten werd gegooid of water werd verknoeid door onnodig te pompen. Ook toen zal men al ‘hangjongeren’ gehad hebben en misschien zijn de pompen en putten de vroegste hangplekken geweest waar de jeugd baldadigheid uithaalde.
Zo was er bijvoorbeeld in september 1750 op een putmik op de mèrt een infaam geschrift genageld, waarin vermeld werd dat Catharins Heijligers (dienstmeid en inwonend bij de Heer van Oirschot) in de kraam zou zijn geweest van een kind, waardoor haar eer ten allerhoogste gekrenkt was. Zo’n euvel was ten allerhoogste strafbaar. Daarom werd er door den drossaard en scheepenen een premie van ƒ25,- beloofd aan degene die de dader, die dat bericht aan de putmik had genageld, wist aan te wijzen. Om eerder resultaat te hebben, beloofde men dat de naam van de aanbrenger geheim gehouden zou worden. Verder mocht men Catharina geen verwijten maken over dat geval. Deed men dit toch, zou daar een boete opvolgen van ƒ6,-. Bij een 2de keer een dubbele boete en bij een 3de keer zou de schuldige strafrechtelijk worden vervolgd. Ik heb de neiging om te geloven dat dit alles meer was om de Heer van Oirschot te beschermen dan Catharina.
Die pompen en putten versleten natuurlijk regelmatig door het intensief gebruik. Ze moesten dan hersteld of vervangen worden. Van lieverlee ging men van putten over op pompen (dat was natuurlijk hygiënischer) en van houten pompen op stenen.
Bomen
Weer terugkijkend naar de oude tekening van de mèrt zien we op de voorgrond enkel de beroemde ‘ronde lindjes’ staan en enkele anderen, terwijl in mijn jeugd de mèrt ruim beplant was met bomen. De eerste gegevens (vanaf 1700) die ik over bomen gevonden heb, komen uit de gemeenteverslagen van april 1880. Toen deed de voorzitter, burgemeester Van Baar, het voorstel om bomen op de mèrt te planten, welk voorstel werd aangenomen met negen van de tien stemmen. Alleen lid Guljé stemde tegen. Misschien begrijpelijk; hij woonde destijds in de Wildeman aan de mèrt en heeft waarschijnlijk aan belemmering van zijn uitzicht gedacht. Nu rees de vraag: “Welke bomen”? Daarbij staakten de stemmen want de helft van de vergadering dacht aan lindebomen en de andere helft aan kastanjebomen. Pauze.
Na de hervatting van de vergadering nam de voorzitter een wijs besluit. Hij stelde voor kastanje- en lindebomen te planten. Dit werd aangenomen met zeven tegen twee stemmen. Guljé wenste niet meer mee te stemmen. Vermoedelijk werden die bomen, verspreid over de mèrt, geplant, behalve aan de zuidrand, want in 1896 stelt de burgemeester voor in de vergadering van B en W ook die zuidzijde van de mèrt te beplanten. Toen was Van Heumen tegen. Die woonde op de plek van de tegenwoordige ABN-AMRO bank. Hij vond dat er al genoeg bomen stonden. Ik vermoed dat de raad het toch met het voorstel eens was, want er staan nog steeds bomen aan de zuidrand. Tien jaar later, in december 1906, vroeg lid Somers in de gemeenteraad om de linden tussen de kastanjebomen op de mèrt te laten rooien, zodat de laatstgenoemden zich beter zouden kunnen ontwikkelen. Na enige beraadslaging – zo staat er in het verslag – werd besloten de linden staande in de rij van Van Heumen tot Mercx te rooien en de rest te laten staan. En zo geschiedde. In 1907 kwam nog het besluit om lindebomen van de mèrt te verkopen. Of dit de genoemde bomen van 1906 waren, of weer anderen, is mij niet bekend. Ook of er nadien nog meer lindebomen zijn verdwenen, zover ben ik niet gekomen met mijn onderzoek.
Pas in februari 1958 gingen er verschillende kastanjebomen – maar nu onder en na protesten van menige Oirschottenaar - voor de bijl. Volgens deskundigen was die kap echter goed te praten, omdat de bomen ‘oud en versleten’ waren. Alleen aan de binnenring van de mèrt werden nieuwe lindeboompjes geplant.
Een ‘boomsoort’ die ook een plaats gehad heeft op de mèrt, ben ik hierboven vergeten te noemen. Dat was de schutsboom van het jongens-gilde St. Pieter. Eertijds had die schutsboom ergens op de hei gestaan, maar rond 1800 stond hij op de mèrt. Dat vond men in 1803 – mogelijk waren ze aan een nieuwe schutsboom toe – toch wel link. Hij diende weer te verhuizen naar de hei en de guld kreeg toestemming om een nieuwe schutsboom te kappen. Daarop diende in mei 1804 L.Sweerts de Landas een verzoek in bij het dorpsbestuur om hem op een afgelegener plaats op de mèrt op te richten. Ik veronderstel dat een verzoek van zo’n familie – ondanks het feit dat het ‘heerlijke’ systeem afgeschaft was – nog wel gewicht in de schaal legde. Dus werd er na enige adviezen (in 1804) toegestaan de boom te verplaatsen naar de zuid- westzijde van de ronde lindeboom op de Mèrt. Ik ga er vanuit dat met die ronde lindeboom – omdat alle lindebomen rond zijn - de lindeboompjes bedoeld zijn. De jeugdige leden van de guld kregen wel enkele voorwaarden mee: Zij mochten alleen schieten onder voorwaarde dat zij nimmer met scherpe of verzwarende pijlen schoten en zij moesten ophouden wanneer er karren of rijtuigen passeerden. In dat geval mochten zij ook niet de trom roeren noch het vaandel zwaaien. Boete bij overtreding ƒ 3,-. Je kunt met je klompen aanvoelen dat de jeugd zich daar niet stipt aan zou houden. Zodoende kwam in mei 1807 al de verordening de schutsboom vóór 15 augustus te verplaatsen. Het was toch te gevaarlijk gebleken.
Kermis en markten
Natuurlijk is de mèrt de plaats om markt te houden. Alleen het woord zegt het al. Ook over het ontstaan en de samenhang van kerkmissen, kermis en jaarmarkten verwijs ik de lezer naar een artikel in Oog op Oirschot. Wanneer die drie evenementen een afzonderlijk leven zijn gaan leiden, is nog in de nevelen van de Oirschotse geschiedenis gehuld. Duidelijk is dat de jaarmarkten zich in de loop van de 19de en 20 ste eeuw vermeerderden tot zo’n aantal dat je praktisch van maandmarkt kunt spreken. Een maandmarkt waar toen nog wel – in tegenstelling met de maandmarkten uit mijn jeugd - vee, zoals biggen, kalveren, koeien, paarden enz verhandeld werden. Echter naast die jaarmarkten heeft Oirschot tijden lang een wekelijkse botermarkt gehad. En een zeer bekende zelfs, waar mensen uit de omliggende dorpen op afkwamen. Ouderen kennen nog de Boterpad, waarover het volk, komende vanuit de richting Wintelre, dwars door de hei de weg naar de Oirschotse botermarkt wist te vinden. Het eerste gegeven na 1700 vermeldt dat gepubliceerd zal worden dat de botermarkt zaterdags gehouden moet worden en gedaan zijn. Van 1759 vind ik een aantekening dat er geen boter meer opgekocht mocht worden bij particulieren, maar dat die gekocht en verkocht moest worden op de botermarkt en die was voortaan ’s zaterdags voor de middag. In de zomer van 8 tot 11 uur en in de winter van 9 tot 12. In die eeuw vormde er zich een Joodse gemeenschap in Oirschot. Die gemeenschap diende in 1803 een verzoek in om die botermarkt te verzetten naar een andere dag. Dit in verband met hun sabbatdag. Maar hun verzoek werd van de hand gewezen. In 1809 echter bracht Lodewijk Napoleon met zijn gevolg, op zijn reis door Brabant, ook een bezoek aan Oirschot. Het kwam hem ter ore dat Oirschot zijn zaterdagse markt niet verzet had, waarvoor de Israëlische gemeenschap een verzoek had ingediend en wat in vele gemeenten wel gebeurd was. Per brief kwam er daarop, na zijn bezoek, een verordening dat Schout Lemmens als strafmaatregel tijdelijk geschorst werd. Dat hielp, want al snel werd er van de pui van het raadhuis afgekondigd dat de botermarkt voortaan op vrijdag gehouden zou worden. Verder ben ik in de gemeentenotulen geen berichten meer over de botermarkt tegengekomen.
Nog een herinnering: in 1978 werd de Oirschotse maandmarkt op een feestelijke manier om gezet in een weekmarkt.
Kermis
Als er een dorpsfeest is dat thuis hoort op de mèrt is het wel de jaarlijkse kermis. Dat er vanaf halverwege de 17de en in de 18de eeuw, toen de ‘ware’ gereformeerde godsdienst tot staatsgodsdienst was verheven, bij ons uitbundig kermis is gevierd, kan ik me bijna niet voorstellen. De festiviteiten van de gilden werden door de autoriteiten al met argwaan gevolgd en soms verboden, dan moet men alleen al van het woord kermis gegruwd hebben. Ook koning Willem I en zijn regering moeten niet erg gecharmeerd zijn geweest van dit vermaak. In september 1834 had Oirschot een vergunning aangevraagd bij de provincie voor het houden van een kermis. De gouverneur van de provincie liet echter weten dat hij geen termen aanwezig achtte om voor Oirschot een uitzondering te maken op het bestaande algemene verbod voor het houden van een kermis. Of dat algemene verbod iets te maken had met de spanningen na de Belgische opstand of dat het verbod al langer bestond, is me niet bekend. Later in de 19de eeuw werd de kermis wel weer gevierd, behalve in 1866 vanwege een cholera epidemie. Het jaar daarop – nog in september - kwam er een voorstel van het ministerie Binnenlandse Zaken om de kermis weer te schorsen. Na een geheime vergadering van Oirschots vroede vaderen op 20 september werd besloten het evenement toch door te laten gaan. Ook 1892 was een jaar dat de kermis niet doorging wegens een epidemie en tijdens de Eerste Wereldoorlog was de nabijheid van een veldleger de oorzaak dat ons dorp verstoken bleef van haar kermis.
Van de kermissen uit de 20ste eeuw zijn verschillende gegevens bewaard gebleven. Zo zijn er lijsten met namen van kermisexploitanten met hun attracties. Daarin valt op dat veel exploitanten uit Bergen op Zoom kwamen. Ook kun je lezen dat J.Hoefnagels uit Helmond in 1914 al hier op de kermis stond met zijn luchtschommels en zijn draaimolen. Ook dat hij bekende niet te kunnen schrijven. Verder zitten er brieven tussen met protesten, klachten en verzoeken om verandering van de bestaande regels. Enkele voorbeelden:
-
In 1904 diende cafébaas Somers een verzoek in om de kermis te vervroegen, vooral met het oog op de dikwijls gure herfstdagen. Dat dit niet ingewilligd is, weten we.
-
In 1912 wilde de gemeente de kermis met twee dagen verkorten. Toen kwam er een protestbrief op het gemeentehuis van A. van Baar, namens vele inwoners, maar vooral namens verenigingen en gildens omdat zij hun feesten op de kermisdagen hadden afgestemd.
-
In 1924 klaagde J. van Beers namens de Boerenbond dat met de kermisdagen Oirschot meer en meer overstroomd werd ‘met een klasse van volk van het minste allooi alsmede van een bende schooiersvolk’. Ook over de danstenten deed hij zijn beklag omdat die vooral geëxploiteerd en bezocht werden door het lichte soort volk. En of de gemeente daar iets aan wilde doen.
-
In 1925 vroegen enkele cafébazen een vergunning voor het maken van dansmuziek. Die kregen natuurlijk de bekende nul op het rekest.
-
Als laatste een lijst van enkele bijzondere attracties uit de twintiger jaren van de vorige eeuw. Bij sommigen kan ik me niks voorstellen: aeroplane, parachutecaroussel, pariorama, schouwburgtent, viszuurkraam, touwtjetrek, hoepla, slagmachien (ik vermoed dat dat de Kop van Jut is), hypodrome, phototent (in 1926 voor het eerst) automobielcaroussel, spijkersport, vliegende bommensport, lijntrek en fotografiesalon. Zoek maar uit waar je je kermisgeld aan zou willen besteden.
Bronnen:
Oirschotse resolutieboeken
Oirschotse gemeentenotulen
Losse Oirschotse archieven