Vergroot beeldmateriaal
De middeleeuwse mens was zeer concreet in zijn gedachtewereld. Abstractie lag hem niet. Daardoor ook maakte hij nauwelijks onderscheid tussen het beeld en de afgebeelde persoon, zaak of entiteit. Zoals een kind dat op een heel primitieve wijze een figuurtje tekent en zegt: dat is opa. Scheur het niet kapot, want het kind kan zich nauwelijks voorstellen, dat opa daar niet onder lijdt. Een middeleeuwse afbeelding kan ons dus heel veel zeggen over de gedachtewereld van de middeleeuwse mens.
Nu zijn er in Oirschot niet veel middeleeuwse afbeeldingen bewaard gebleven maar juist wel enige zeer belangrijke. Zij zijn vastgelegd in het schetsen boek van Hendrik Verhees 1) en zijn beschreven door de oud-rijksarchivaris in Noord-Brabant, Dr. J.P.W.A. Smit. 2) We stoten hier al aanstonds op een duidelijke tegenspraak tussen deze twee bronnen, niet wat de figuren zelf betreft maar wel aangaande de plaats die zij hadden in de buitenmuren van de Mariakerk.
De plaats van de figuren
Ofschoon Smit zijn afbeelding ontleent aan het schetsenboek van Verhees, besteedt hij geen enkel woord aan de klaarblijkelijke tegenspraak tussen Verhees en hemzelf betreffende de plaats der figuren. Verhees schrijft bij zijn tekening, dat de steen met de draak en het maalteken in de zuidwand van de kerk gemetseld was en die met het lam en het krukkenkruis in de noordwand. Smit vermeldt de plaats herhaaldelijk maar juist andersom. Aan van Laarhoven en Knippenberg is deze tegenspraak blijkbaar niet opgevallen. 3) Toch lijkt het zinvol om, indien mogelijk, de juiste plaats te achterhalen. Nu is bekend, dat Verhees bij zijn bezoek ter plaatse snel en schetsmatig tekende en deze schetsen thuis in het net uitwerkte. In zijn schets tekent Ver hees de figuren vergroot boven het kerkje. De steen in de zuidwand is ook in het klein in de tekening van het kerkje weergegeven. Dit is vermoedelijk niet ter plaatse gebeurd maar bij de uitwerking van de schets, waar Verhees kon steunen op de vergrote tekening boven. Een vergissing van Verhees is zeker niet denkbeeldig.
Van Smit is bekend, dat hij vele jaren aan zijn studie besteed heeft en met de uiterste zorg zijn gegevens heeft verzameld. 4) Nu is uit het relaas van Verhees al duidelijk, dat in 1794 alle vier de figuren vergaand verweerd waren. Smit heeft blijkbaar in de jaren vijftig van deze eeuw nog slechts één van de vier figuren kunnen localiseren. Omtrent de steen met het lam en die met het krukkenkruis spreekt hij als aanwezig geweest en hem slechts bekend uit de schets van Verhees. 5) Ook over de steen met de draak spreekt hij als 'een thans verdwenen steen in den noorderwand van het O.L. Vrouwekerkje van Oirschot'. 6) Van de steen met het maalteken zegt hij: 'aangebracht tegen den noorderwand naast een der ingangen der kerk van O.L. Vrouw te Oirschot' en uitdrukkelijk: 'Deze steen is nog ter plaatse aanwezig'. 7) Dit laatste is duidelijk een constatering van Smit en wij mogen dus aannemen, dat hij deze steen zelf nog gezien heeft. Dan is het ook begrijpelijk, dat hij niet ingaat op de vergissing van Verhees met name omdat het schetsen boek toen nog niet gepubliceerd was en niet gemakkelijk te raadplegen. De door Verhees aangeduide plaats is overigens ook radicaal in strijd met de symboolgevoeligheid van de middeleeuwse mens. Wij kunnen er dus zeker van zijn, dat de stenen met het lam en het krukkenkruis waren aangebracht in de zuidwand nabij de ingang der geestelijkheid en de stenen met de draak en het maalteken in de noordwand nabij de ingang van het volk. De replica aangebracht bij de restauratie in de jaren zestig is dus verkeerd geplaatst.
De betekenis der afzonderlijke figuren
De vier figuren in de muren van de Oirschotse Mariakerk vormden twee groepen van ieder twee figuren: een beeld en een banteken.
De draak
Een van Brabant's alleroudste tekens wordt de draak genoemd door Smit. 8) Hij was een der symbolen van het volksleger ten tijde van keizer Hendrik I (919-936). 9) De draak vertegenwoordigde een wereldlijke rechtssoort, vermoedelijk het volksrecht zoals dat werd uitgeoefend op het jaargeding. 10) Nu was het jaargeding, zeker in zijn oorspronkelijke vorm, niet alleen een rechtspraak maar ook een bestuurlijke bijeenkomst van een grote bevolkingseenheid (generale placitum) een soort volksvergadering die eens per jaar gehouden werd, waarop recht werd gesproken en algemene beslissingen werden genomen. De middeleeuwse mens maakte geen onderscheid tussen bestuur en rechtspraak. Wij kunnen dus zeggen, dat de draak het symbool was van wereldlijk bestuur en rechtspraak. Rond 1250 schijnt de draak deze symboolwaarde grotendeels verloren te hebben. 11)
Het maalteken
Het teken dat tegenwoordig meestal schuinkruis genoemd wordt of Sint-Andreaskruis, al heeft het in zijn oorsprong niets met Andreas te maken, is in wezen een zeer algemeen merkteken, dat door ons nog dagelijks gebruikt wordt om iets 'aan te kruisen'. Voor ons zit daar geen diepere betekenis in, maar voor de primitieve mens was dat anders. Als hij iets 'aankruiste' om de grenzen van zijn gebied aan te geven of om aan te duiden, dat iets van hem was, vertegenwoordigde dat teken hemzelf. Een schending van dat teken was een schending van zijn persoon. Het maalteken was in oorsprong niets anders dan een merk, zij het met bankracht. 12) In het geval van Oirschot is dit teken in zijn oudste functie als maal bewaard gebleven. 13) In zijn combinatie met de draak, die het symbool was van wereldlijk bestuur en rechtspraak, dienen wij het maalteken hier dus te beschouwen als accessoir banteken van deze besturende en rechtsprekende macht.
Het lam
De betekenis van het lam, zoals in Oirschot gebruikt, is die van het Paaslam, dat gewoonlijk werd afgebeeld met de Paasvaan en een beeld was van Christus, die gestorven was en verrezen en daardoor de overwinning behaalde op het kwaad, hetgeen werd uitgebeeld door de Paasoverwinningsvaan. Het was het symbool van de Godsvrede, de Pax Dei, vanaf diens ontstaan in het midden- zuiden van Frankrijk rond het jaar 1000. Het lam kwam reeds voor in het zegel der stad Narbonne in 1219 met het randschrift: Sigillum pacis civium Narbonecium', 'Zegel van het vrederecht der burgers van Narbonne'. 14)
Het kruis
Zoals het Paaslam het beeld was van het gezag der Godsvredebeweging, was het kruis het banteken van dat vrederecht. 15) Wie zich niet hield aan het vrederecht, misdeed tegen Christus. Reeds in 1244 kwam het kruis naast het lam voor in het stadszegel van Toulouse. 16)
Het kruis werd tussen 1000 en 1100 gebruikt op munten van v.l.n.r.: Keizer Hendrik II, de abdis van Nijvel, de graaf van Leuven.
De betekenis van de totaliteit der figuren
Wij zijn nogal diep ingegaan op de plaats der figuren in de muren van de Mariakerk, omdat deze voor de betekenis van de totaliteit van wezenlijk belang is. Voor Smit, die juist op deze betekenis zijn aandacht richtte, was a priori duidelijk, op welke plaats de verschillende stenen thuishoorden. Zelfs als hij de steen met het maalteken niet in de noordmuur gevonden zou hebben, had hij geweten, dat Verhees zich vergist moest hebben. Voor de lezer zal de symboliek van de middeleeuwen echter niet zonder meer duidelijk zijn. Daarom eerst nog een exactere plaatsbepaling.
De huidige hoofdingang in de westgevel van de Mariakerk is pas in de vorige eeuw aangebracht. De ingang van de gelovigen was oorspronkelijk alleen in de noordgevel vlak bij de hoek met de westgevel. De ingangsdeur is nog (weer) aanwezig maar buiten gebruik. Naast deze deur was de plaats van de steen met de draak en die met het maalteken. Smit zegt uitdrukkelijk, dat het 'maal' was 'aangebracht tegen de noorderwand naast een der ingangen van de kerk van O.L. Vrouw van Oirschot'. 17) Dat het deze deur geweest moet zijn en niet die in het gotische koor, zal uit het vervolg duidelijk worden.
Wij begeven ons naar de zuidmuur van de kerk. Op zijn schets geeft Verhees de plaats van de stenen aan in de muur van het schip dicht bij het koor maar niet in de muur van het koor zelf. Tussen deze stenen en het koor is thans en was ook in de tijd van Verhees geen deur aanwezig, maar aan het metselwerk ter plaatse is nog goed te zien, dat daar wel een deur geweest is. Toen ter vervanging van het romaanse koor, dat voor een kapittelkerk relatief klein was, een veel groter gotisch koor werd gebouwd, was daar voldoende plaats voor een ingang. Men bracht er zelfs twee aan: een in de zuidwand en een in de noordwand en de oude ingang in de zuidwand van het schip werd dichtgemetseld. Zoals de stenen in de zuidwand werden ingemetseld bij de ingang in de wand van het schip vóór de bouw van het gotisch koor, zullen ook de stenen in de noordwand zijn ingemetseld bij de ingang in het schip vóór de bouw van het gotisch koor.
Op het ogenblik staat de Mariakerk als het ware verstopt achter de Zwaan en aanpalende gebouwen. Deze zijn echter pas op het Vrijthof gebouwd na de grote brand in de kom van Oirschot in 1623. De Mariakerk lag dus nogal zuidelijk op het Vrijthof. Aan de noordkant van de Mariakerk was het Vrijthof een relatief groot plein, geschikt om volksvergaderingen te houden, recht te spreken en publieke afkondigingen te doen, waarbij de kerkdeur een centraal oriëntatiepunt was. In een akte van hertogin Johanna van 1386 wordt van het leenhof van Kempenland gezegd, dat dit vergaderde `t'Oerscot aen den torne aldair'. 18) Daar bij de deur van de kerk in de noordwand `aen den torne' was de plaats, waar na de hoogmis de afkondigingen werden gedaan, waar het volk vergaderde en waar rechtgesproken werd. Daar waren de symbolen van de wereldlijke macht en rechtspraak aangebracht. In de zuidmuur van de Mariakerk was een deur dicht bij het priesterkoor. Daar gingen de geestelijken naar binnen. Daar was de plaats, waar het vrederecht werd uitgeoefend, hetgeen niet een zaak was van dwingende macht maar van overleg onder supervisie van het geestelijk gezag (overigens gesanctioneerd door de wereldlijke macht om effectief te kunnen zijn). Daar waren de symbolen van het geestelijk gezag en het vrederecht aangebracht.
Het geheel betekent dus, zoals Smit ook constateert, dat de Mariakerk als oudste parochiekerk van Oirschot 'eens het middelpunt van bestuur en rechtspraak geweest is', waarbij de draak het symbool was van het volksrecht en het lam het vrede recht vertegenwoordigde, de draak vergezeld van het maalteken en het lam vergezeld van het kruis, `beide de accessoire bantekens'. 19)
Er zijn verschillende meningen over ingemetselde `rechtstekens' in verschillende kerken en voor vele van die tekens is het twijfelachtig, of het wel rechtstekens zijn, maar voor de hier besproken Oirschotse tekens is ons geen afwijzende mening bekend. Niet alleen zijn de afbeeldingen op zich duidelijk herkenbare rechtstekens, maar vooral de combinatie en de omgeving, waarin zijvoorkomen maakt de zin ervan duidelijk.
Dat Oirschot een zeer oud bestuurlijk centrum was, is bekend. Dat het vrederecht in Oirschot een zeer aparte en sterke plaats heeft ingenomen, is duidelijk geworden uit onze publikatie van 115 zoenaccoorden wegens doodslag, die over de periode 1463-1639 zijn bewaard gebleven. Dat er voor 1463 geen zoenaccoord is bekend gebleven, is slechts te wijten aan de brand van de eerste Sint¬Petruskerk in 1462, waarbij practisch heel het Oirschotse archief verloren ging. Uit de oudste zoenaccoorden is duidelijk geworden, dat de zoenprocedure van het vrederecht op dat moment volledig ontwikkeld en aanvaard was en gedragen werd door een sterke volksovertuiging, geleid door het hoogste geestelijk en wereldlijk gezag. In Oirschot werden zelfs meerdere doodslagen gezoend, die buiten Oirschot en zelfs buiten Kempenland gepleegd waren. Ons is geen voorbeeld bekend van plaatsen, waar de zoenprocedure zozeer overeenkomstig haar oorspronkelijke opzet en tot zo diep in de zeventiende eeuw gepractiseerd is. Dit geeft een sterke basis voor de veronderstelling, dat het vrederecht vanaf de eerste verspreiding in onze contreiën in Oirschot is geaccepteerd en gepractiseerd. In dit verband zou het verhelderend zijn, als we de tijd konden achterhalen waarin deze beelden zijn aangebracht.
De ouderdom der figuren
Op zich is het voor de hand liggend, dat de vier figuren gelijktijdig zijn aangebracht. Eveneens is het op zich voor de hand liggend, dat de figuren zijn aangebracht bij de bouw van de Mariakerk.
Smit stelt het aanbrengen der figuren op 'vermoedelijk het tweede kwart van de dertiende eeuw', zonder daarvoor enig motief aan te dragen. 20) De bouw der Mariakerk stelt Smit op het einde der twaalfde eeuw, blijkbaar steunend op Leurs. 21) Nu deelt Leurs in zijn chronologie van de romaanse kerken in Brabant Oirschot inderdaad in bij de kerken gebouwd in die tijd, zonder daarvoor enig argument te geven. Bovendien verzwakt hij de waarde van zijn oordeel wel heel erg door bij de beschrijving van de Oirschotse kerk te klagen, dat deze helemaal met klimop begroeid was, zodat hij ze niet goed kon onderzoeken: l'édifice dont les murs sont actuellement entièrement couverts de lierre, se prète fort peu â un examen approfondi'. Wij zullen dus iets veiliger kunnen afgaan op het rapport over de restauratie van de Mariakerk in 1960.
Dit stelt de bouw op het begin der twaalfde eeuw, dus kort na 1100. 22) Laten we daarom eens nagaan, of de afbeeldingen rond 1100 in Oirschot aangebracht kunnen zijn.
Wij vermeldden reeds, dat de draak door Smit een der alleroudste Brabantse tekens genoemd werd. Ook het maalteken werd vermeld als een oeroud banteken. Het kruis kwam reeds voor als teken op munten van keizer Hendrik II (1002-1024), de abdis van Nijvel (eerste helft elfde eeuw) en de graaf van Leuven (tweede kwart elfde eeuw). 23) Het enige probleem zou het lam kunnen leveren, waarvan Smit zegt, dat het zover hem bekend voor het eerst voorkomt in het zegel van de stad Narbonne in 1219, maar waarvan hij tevens zegt, dat het twee eeuwen eerder reeds zijn tocht begon als symbool van de Godsvrede in het zuiden van Frankrijk. 24) Aangezien het vrederecht in Oirschot blijkens de zoenaccoorden een belangrijke rol heeft gespeeld, mogen we aannemen, dat het hier juist in zijn grote bloeitijd is geaccepteerd en sindsdien uit kracht van een algemene volksovertuiging en met steun van geestelijke en wereldlijke overheid eeuwenlang in stand is gebleven. Het is dus niet alleen heel goed mogelijk maar ook waarschijnlijk, dat de tekenen van zowel wereldlijke rechtspraak als vrederecht bij de bouw van de Mariakerk kort na 1100 zijn aangebracht.
Tekens zijn uit de aard der zaak algemeen, anders zouden zij niet als teken van iets verstaan kunnen worden. De combinatie der tekens in de context zoals die in Oirschot voorkomt, is ons niet van elders bekend en kan daarom als specifiek voor Oirschot beschouwd worden. Het zou daarom zin vol zijn voor Oirschot om deze tekens te kiezen voor het gemeentewapen.
Het Gerard Goossens fonds, dat krachtens zijn statuten de bedoeling heeft, om de geschiedenis van Oirschot en Kempenland te bestuderen en te publiceren, meende de vrijheid te mogen nemen om deze tekens te kiezen als wapenschild.
NOTEN
-
Het schetsenboek van Hendrik Verhees, ed. J. van Laarhoven, 's- Hertogenbosch 1975.
-
Dr. J.P.W.A. Smit, De Brabantsche beelden en teekens van recht, `s-Gravenhage 1957.
-
Van Laarhoven verwijst in het commentaar bij zijn uitgave van het schetsenboek op blz. 56 voor de betekenis naar het werk van Smit zonder de tegenspraak te vermelden. Ook Knippenberg spreekt niet over deze tegenspraak in zijn bijdrage. 'Oude rechtstekens in bakstenen kerkmuren' in Brabantse oudheden, Bijdragen tot de studie van het Brabants heem, dl. XVI, Eindhoven 1977, blz. 241 - 258. In de noten 11 en 12 beroept hij zich zelfs foutief op Smit aangaande de plaats der figuren en in al zijn vermeldingen omtrent die plaats volgt hij niet Smit maar Verhees.
-
Smit, Brabantsche beelden, inl. blz. IX: 'na vele jaren terug- ziende'.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 123 e.v.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 119.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 199 en 200, noot 14.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 119.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 120.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 121.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 122.
-
Smit, Brabantsche beelden, inl. blz. II.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 199.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 123/4.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 124.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 126/7.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 199.
-
0.A.A.O., charter 1386.12.05.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 121.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 123 en 200.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 200. S. Leurs, Les origines du style gothique en Brabant II, Brussel/Parijs 1922, blz. 168 - 170 en 226 e.v.
-
H. Janse, 'Oirschot. Hervormde kerk', in Bulletin K.N.O.B. 1961, Archeologisch nieuws, blz. 147.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 96, fig. 121, 122 en 123.
-
Smit, Brabantsche beelden, blz. 123 e.v.