Jagers en vissers - Oirschot in de prehistorie (-3000)  

Een gravettespits uit Oirschot

Arts, N.
Brabants Heem, jaargang 24, 1972

„Elke archeoloog moet wel eens een vondst in de grond terugstoppen, omdat ze niet in zijn systeem past". Deze ironische opmerking plaatste een van onze oudste oudheidkenners enkele jaren geleden eens tijdens een wandeling en hij gaf daarmede blijk van de zeldzaamheid, de gewichtigheid van het eigen specialisme te kunnen relativeren. Misschien is bij H. C. Kuenen uit Meerveldhoven ook wel even de gedachte van terugstoppen opgekomen, toen hij in september 1967 in de Oirschotse Heide een enorme spits vond, die niet in het huidige systeem van de Nederlandse jongpaleolithische kulturen paste. Gelukkig echter erkende de vinder, die als amateur op het gebied van steentijdkulturen al lang zijn sporen verdiend had, het uitzonderlijke karakter van de vondst en bracht ze in de openbaarheid. 

Sinds 1959 zijn in de Oirschotse Heide verschillende opgravingen uitgevoerd, waarbij drie Tjongerkoncentraties en vijf mesolithische koncentraties werden blootgelegd. Deze werkzaamheden werden uitgevoerd in overleg met het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen. Daarnaast werden nog veelvuldig oppervlaktevondsten gedaan op dit militaire oefenterrein, dat zwaar te lijden heeft onder het geweld van pantservoertuigen. De vrees bestaat dat van de nog aanwezige sporen van vroege bewoningen weinig gespaard zal blijven. De spits kwam helaas niet bij een opgraving aan het licht, maar als oppervlaktevondst en bovendien nog in twee stukken. Deze stukken werden ruim honderd meter van elkaar verwijderd opgeraapt. Deze grote afstand is niet zo vreemd, want een deel kan door rupsvoertuigen meegenomen zijn. Het betreft hier een typische, in zijn soort zeer forse gravettespits (13,6 cm lang) van donkergrijze, doffe vuursteen. Kenmerkend is de zware steilretouche op de rug en de schuin oplopende basisretouche. De punt ligt op de middenas van het artefakt. Van de vondstomstandigheden valt weinig te zeggen, want de tanks hebben de grond ter plaatse vrij diep uitgewoeld en bovendien zou het nog mogelijk zijn, dat de vondst uit de sleuf van de kort tevoren aangelegde waterleiding (de sleuf was 1,5 á 2 meter diep) is gekomen. Er zou in dat geval nog meer gevonden kunnen worden, maar hiervoor bestaan nog geen aanwijzigingen, temeer omdat van de soort vuursteen, waaruit de spits is vervaardigd, geen andere voorbeelden van de Oirschotse Heide bekend zijn. De gravettespits van Oirschot is een van de buitenbeentjes van de midden- en jongpaleolithische vondsten van ons land. In de literatuur is geen enkele vergelijkbare spits van zo'n grote afmetingen te vinden. Het is bekend, dat tussen het Micoquien van Hykersmilde (minstens 50.000 jaar oud) en de vroegste jongpaleolithische kultuur, de Hamburgkultuur (ca. 13.000 jaar v. Chr.) een grote kloof gaapt met praktisch geen vondsten. Er zijn slechts enkele, helaas soms min of meer dubieuze oud-, midden- en jongpaleolithische vondsten uit Nederland bekend: Wijnjeterp, Hengelo, Bathem, Nijmegen, Cadzand, Nederwetten, Oirschot, Witrijt, Echt, Brunsemmerheide, Sint Geertruid, Ubach, het Leudal bij Neer, Ell, Linne, Rimburg, Kwadestaart, en Kerkrade. Bovendien is de Hamburgkultuur nog niet in het zuiden van ons land aangetroffen, uitgezonderd een twijfelgeval in Luyksgestel. Dit wil niet zeggen, dat er zich in het zuiden geen Hamburgkultuur bevindt, want er is nog nooit naar gezocht. Tot de Tjongerkultuur (ca. 9.500 jaar v. Chr.) of de nog jongere Ahrensburgkultuur behoort deze spits niet, omdat zo'n grote gravettespits niet in de uitrusting van deze kultuur voorkomt. Eigenlijk is het merkwaardig, dat het Aurignacien, het Perigordien/Gravettien en het Magdalénien bij ons geen sporen hebben nagelaten, want in België (bijv. Remouchamps) is dit wel het geval. Ik zie in de Oirschotse gravettespits een levensteken uit de voor ons nog duistere periode van het Magdalénien. Het betreft hier dan het spreekwoordelijke eerste schaap, dat de overtocht over de dam der onbekendheid heeft volbracht.

Literatuur:
Bohmers, A. en A. Wouters, Frh und MittelpalWithische Funde aus den Nieder- landen.
Byvanck, A. W., De voorgeschiedenis van Nederland (1941). Leiden, blz. 55, e.v.
Groels, J. en H. C. Kuenen 1970, Oirschot VII, Koncentratie III-II-I, in Slotpost Veldhoven, jrg. I, blz. ro.
Oppenheim, R., Oud Paleolithicum in Oudheidkundig Bodemonderzoek in Nederland. 1947. Meppel.
Die Fauna der Wurten, ze Serie XIII 1914 pag. 1-167.
Geologie en Mijnbouw, februari 1939 pag. 17-35.