Het vroegste verleden van het Oirschotse kapittel is slecht bekend, wat voor een groot deel is toe te schrijven aan de brand van de oude Sint-Petruskerk in 1462: daar is toen ook het archief van het kapittel mee verloren gegaan.
Uit vermeldingen in 1216 1), 1240, 1262 en 1277 blijkt dat er op dat moment een echt kapittel was met Petrus als patroon. Mogelijk had dit kapittel zijn zetel nog in de Mariakerk, maar in dezelfde periode werd ook een nieuwe kerk gebouwd, aan de rand van de toenmalige kom, de eerste Sint-Petruskerk. Misschien vond deze nieuwbouw plaats omdat het Mariakerkje te bescheiden leek in vergelijking met de zetels van de andere twee kapittels in de buurt, die van Hilvarenbeek en Sint-Oedenrode. In 1282 richtte hertog Jan I van Brabant in dit kapittel het dekenaat op, wat betekent dat vanaf dat moment een deken aan het hoofd ervan stond. De eerste (bekende) statuten van het kapittel dateren uit 1293. Het Oirschotse kapittel was een seculier college, wat wil zeggen dat de leden wel behoorden te leven volgens bepaalde regels, maar niet in kloosterverband. Het bood plaats aan elf kanunniken met aan het hoofd een deken. Om kanunnik te worden hoefde men niet tot priester te zijn gewijd, wel moest men clericus zijn. De kanunniken hadden recht op een stem in het kapittel en een plaats in het koorgestoelte. Het dagelijks bidden van de getijden en het opdragen van missen was hun hoofdtaak. Ze voorzagen in hun levensonderhoud door de rente uit zogenaamde prebenden, die werden vergeven door de twee patroons, de hertog van Brabant en de heer van Oirschot. Ook deelden zij in de opbrengst uit de goederen van het kapittel. Tot het kapittel behoorden ook de cantor, belast met de zorg voor de zang tijdens de mis, en de scholaster die verantwoordelijk was voor het toezicht op en bestuur van de Latijnse school. Het bestaan van een dergelijke kapittelschool wordt al in de kapittelstatuten van 1293 gesuggereerd.
In 1508 gaf het kapittel opdracht aan Jan Borchmans in Eindhoven om een koorgestoelte te maken voor de heropgebouwde Sint-Petruskerk. Dit gestoelte moest ‘beter properder ende netter zijn dat dat ten Bosch’. Deze mooie koorbanken met hun fijn snijwerk van profeten, evangelisten en sibillen en hun levendige misericorden werden bij de beschieting van Oirschot in oktober 1944 verwoest.
Tot 1559 ressorteerde het kapittel onder het bisdom Luik, daarna onder het nieuw opgerichte bisdom ’s-Hertogenbosch. Na de Reformatie bepaalde de Staten-Generaal in 1649 de voorwaarden waaronder het kapittel in geseculariseerde vorm mocht voortbestaan: vanaf dat moment werden protestantse leken tot lid van het kapittel benoemd. Een decreet van Napoleon uit 1812 bepaalde dat alle religieuze gemeenschappen moesten worden opgeheven. Alleen de goederen van de cantorij konden van inlijving bij de staatskas worden gered. Na veel omzwervingen kwamen deze bezittingen pas in 1980 als laatste restant van het kapittel weer in handen van het kerkbestuur van de Sint-Petruskerk.
- Camps, Oorkondenboek van Noord-|Brabant, deel 1, nummer 113: 'Apollonius, ecclesie beati Petri in Oirschot canonicus' verkoopt cijns en deel van tienden aan Postel Chirograaf, bezegeld door kerk van Oirschot (zegel kerk verdwenen). Verder nog bewijzen uit oorkonden van 1219 (bezegeling door kerk van Oirschot, kanunniken zijn getuigen) en uit 1222 (kanunniken zijn eveneens getuigen).