Heerlijkheid en Vrijheid - Heren en halfheren (1232)  

Openbare verkoop Huis ten Bergh

Esch, A.E.M. van.
Campinia, jaargang 8, nummer 29

De heren P. van den Biggelaar en A. van Esch uit Oirschot ontdekten in het protokol nr. 304 van het oud-rechterlijk archief van Oirschot en Best een akte van publieke verkoping die meer licht werpt op de tot nog toe voor ons mysterieuze verdwijning van het huis Den Bergh te Spoordonk tegen het einde van de 18de eeuw. De hierna volgende gegevens zijn ontleend aan de transkriptie van de heer Van Esch.

Op 24 november (inzet) en 15 december 1772 (toewijzing) werd het goed Den Bergh publiek verkocht door Godefridus Dominicus Carolus van der Schuure, ridder, gepensioneerd luitenant van de dragonders in het regiment van generaal Cornabe (leger van de Republiek der Verenigde Nederlanden), inwoner van Oirschot. De volgende goederen, opgemeten door de gezworen landmeter Reynier van Heumen, werden door de ridder te koop aangeboden.

  1. Het adellijk huis of kasteel Den Bergh, bestaande uit het "groot huys" en het "laaghuys" (tegen elkaar aangebouwd en "scheydende langs den gevel"), en daarbij: een muur (waarin ashok en privaat), een stal voor drie paarden, een koets- en brandhuis, een grote schuur met aangrenzende stal voor 18 à 20 runderen en nog eens 3 à 4 paarden, een bakhuis en een tuinkamer of zomerhuisje. In het woonhuis : kamers, kapel, keuken en overwelfde kelders.
  2. De "neerhuysinghe" of boerenwoning met een brouwerij, visrecht op de Aa (Beerze), tuinen waarin twee vijvers en vele vruchtbomen, weiland, en grachten die in verbinding stonden met de Aa; gelegen bij de watermolen, in totaal 32 lopen en 17 roeden. Belendende percelen: de gemene grond en "de Bogt". De gehele dijk vanaf de molen of straat tot aan de boerenwoning behoorde tot het erf. De eigenaar moest voor eenvierde deel het schoor dat bij de molen in de straat lag, onderhouden.
  3. Acht percelen teelland in de "Bogt" of "Bergsbogt", te zamen met de koeweide aan de Vloetdijck 36 lopen en 17 roeden groot Belendende percelen: de gemene grond, Corstiaan Sanders, de gemene straat, Hendrik Smits, het Galgesteegje. Lasten: 13 vaten rogge per jaar aan de armen van de buurtschap Kerkhof; eerrvierde van het onderhoud van het schoor in de straat bij de molen.
  4. De "Bussersacker", teel- en weiland, groot 6 lopen en 14 roeden. Belendende percelen: de gemene grond, Maria weduwe van Hendrik Jan Bressers.
  5. Een perceel teelland genaamd het "Groot Hoogh", 3, lopen en 25 roeden, omsloten door de goederen van Wilhelmus Johannes de Cort, heer van Hilvarenbeek.
  6. Een perceel weiland genaand het”Moolen-eeuwsel”, groot 7 lopen en 17 roeden. Belendende percelen: Jan Dircx van Nuenen, Adriaan van Heerbeek, de Groote Aa, de gemene straat.
  7. Vier percelen groes- en teelland in de “Schoorbeempt”, tesamen 15 lopen en 25 roeden. Belendende percelen: Hemdrik Jan Aert Smits, de kinderen van Hendrik van Achel, de gemene grond, Peter van Beeck.
  8. Een perceel hooiland en land met houtgewas, genaamd de "Banisbeempt", groot 19 lopen 26 roeden. Belendende percelen: Mathea Udens weduwe van sekretaris De Marcq Theodorus van Dooren, Hermanus Snellaars, de gemene grond.
  9. Een perceel hooiland en land met houtgewas, genaamd de "Polsdonck" of "Priemsteegh", gelegen in de buurtschap Hedel en 15 lopen 48,5 roeden groot. Belendende percelen: de gemene grond, Albertus de Visser, Jan van Gils. Lasten: 3 gulden per jaar aan het kapittel van Oirschot.

De onder 1 tot en met 9 genoemde goederen waren verdeeld in 25 kopen. Een groot deel van het onder 1 genoemde, met name de kasteelwoning werd, evenals de boerenwoning (2) en enkele van de landerijen, gekocht door CHJ Sweerts de Landas, drossaard van Oirschot. Het bijzondere van de onder 1 vermelde goederen is in het kader van deze verkoping, dat ze niet werden verkocht om opnieuw te worden bewoond, maar om te worden afgebroken. De koper kreeg in feite alleen het bouwmateriaal (dat hij zelf moest slopen); de grond werd verkocht met de boerenwoning, die wel intakt bleef. De afbraak mocht niet beginnen voordat Van der Schuure, tot dan toe bewoner van het "kasteel", en Dielis Jans Essens, huurder van de "ncerhuysinghe", zouden zijn verhuisd. De nieuwe eigenaar van laatstgenoemde woning en van de grond tussen de grachten mocht de slopers niets in de weg leggen. Deze bepaling zal in de praktijk weinig moeilijkheden hebben opgeleverd, aangezien bedoelde eigenaar tevens medesloper was. De afbraak moest vóór Pinksteren 1774 zijn voltooid. De verkoper bedong, dat hij zelf de behangsels uit de kamers, de bedsteden met toebehoren, de botermolen uit de boerenwoning, het "groes" dat boven in de stal lag (veevoer?), de mesthopen van de binnenplaats, de ashopen, en 20 jonge fruitbomen mocht meenemen. Of huize Den Bergh inderdaad binnen 1,5 jaar tot de grond toe werd afgebroken, zal uit nader onderzoek moeten blijken.