Heerlijkheid en Vrijheid - Heren en halfheren (1232)  

Een Oirschots heerlijkheidswapen en de Meierijse historie

Becx, J.A.J.
Brabants Heem, jaargang 18, 1966

De familie Sweerts de Landas

Jacob Sweerts Jacobszoon huwde in 1626 met Johanna Lopez (de Villanova), wier moeder Sara de Landas heette. Daardoor lijkt het mij wel aannemelijk, dat zijn afstammelingen zich Sweerts de Landas noemden en ook het wapen de Landas voerden, al of niet gecombineerd met het eigen familiewapen Sweerts (in goud drie zwarte driehoekige eggen).

Maar dat Jacob Sweerts Jacobszoon delf zou afstammen uit een Brussels geslacht Sweerts, eertijds de Landas geheten, waardoor hijzelf reeds het wapen de Landas zou kunnen voeren, is een verzinsel geweest van onbetrouwbare genealogen uit de  17e eeuw. De fraaie grafzerk van Jacob Sweerts Jacobszoon in de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch werd opgericht door zijn kinderen en demonstreert nog heden ten dage diens omstreden wapen en verzonnen afstamming. De toevoeging van naam en wapen de Landas door zijn afstammelingen kan derhalve evenmin op die verzonnen afstamming steunen, al zullen ze dat vermoedelijk, wel gedaan hebben, maar deze toevoeging lijkt mij wel aannemelijk vanwege hun voormoeder, die immers de Landas heette. En hetzelfde lijkt mij te kunnen gelden ten aanzien van het overeenkomstige heerlijkheidswapen, dat sinds 1672 door de Oirschotse heren uit dit geslacht gevoerd werd en dat ontkend werd aan hun familiewapen, hoewel ik mij afvraag, of een heerlijkheidswapen als regel niet ontleend wordt aan het wapen van de oorspronkelijke heren.
De bezwaren tegen de keuze van dit heerlijkheidswapen als herkenningsteken - afgezien van de vraag of het wel een normaal heerlijkheidswapen is en daargelaten of het wapen de Landas aannemelijk dan wel verzonnen is zijn echter van historische aard.

Men weet, dat eerst in 1672 de halve heerlijkheid Oirschot door aankoop in het bezit van de familie Sweerts de Landas kwam, doch men dient dan minstens te beseffen, dat het gekozen heerlijkheidswapen in elk geval niet herinnert aan de oorspronkelijke of althans vroegere heren van Oirschot, zoals de Merode's. De gedane keuze van het heerlijkheidswapen der latere heren van Oirschot zou evenwel op 'zichzelf nog geen ernstig bezwaar behoeven op te leveren. Maar er is meer !
Maarten Christiaan Sweerts de Landas - de in 1629 te 's-Gravenhage geboren zoon van Jacob Sweerts Jacobszoon en de eerste Oirschotse heer uit dit geslacht in 1672, tevens stamvader van alle latere heren van Oirschot - behoorde namelijk tot een 'protestantse en in Staatse dienst opgeklommen familie. Dat zou men reeds kunnen afleiden uit een betrouwbare stamreeks van de familie Sweerts de Landas, opgenomen in het Nederland's Adelsboek van 1952. Want deze stamreeks, aanvangende met (I) Dirk Sweerts Willemszoon, schepen van Helmond op het eind van de 15e eeuw, wiens kleinzoon (III) Philips Sweerts zich te Antwerpen vestigde, vermeldt bij de daarop volgende drie generaties - namelijk (IV) Jacob Sweerts, (V) Jacob Sweerts Jacobszoon en (VI) Maarten Christiaan Sweerts de Landas - enkele functies, waaraan een goed verstaander genoeg zou hebben om dat te doorzien. De kennis van de Brabantse geschiedenis blijkt echter - gezien de keuze van dat heerlijkheidswapen-wel behoefte te hebben aan een opfrissing! Daarom zal ik deze drie generaties wat uitvoeriger behandelen tegen de historische achtergrond.

Uitgangspunt is Maarten Christiaan's grootvader Jacob Sweerts, die in 15 50 te Antwerpen geboren werd. Daar was Jacob Sweerts evenals diens vader lakenkoopman. In 1585 - na de verovering van Antwerpen door Alexander Farnese, hertog van Parma - is hij als protestant en Antwerpse schepen uitgeweken naar het noordelijke gewest Holland: Zoals vele uitgeweken Antwerpenaren vestigde hij zich te Amsterdam, doch weldra kreeg hij een zetel in de Staatse Raad en Leenhof van Brabant te 's-Gravenhage. Daarom verhuisden Jacob Sweerts en gezin naar Den Haag, waar hij in 1629 overleed. Tot goed begrip zij vermeld, dat deze Staatse instelling in 1591 tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd opgericht te 's-Gravenhage naast de bestaande Raad en Leenhof van Brabant te Brussel, die aan Spaanse zijde bleef fungeren tot aan de vrede van Munster in 1648.
In de volgende generatie verschijnt dan Maarten Christiaan's vader Jacob Sweerts Jacobszoon. Hij werd in 1587 te Amsterdam geboren en verhuisde met zijn ouders naar Den Haag. Zoals gezegd huwde hij in 1626 met Johanna Lopez (de Villanova) ex matre de Landas en zo kwam de naam de Landas in de familie (De Nederlandsche Leeuw", 1953 (kolom 86). Jacob Sweerts Jacobszoon alias Zuerius werd in 1629 - vlak na de verovering van 's-Hertogenbosch - benoemd tot hoge Staatse dus protestantse belastingambtenaar in die stad, namelijk tot ontvanger-generaal der beden in Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch en later zelfs in geheel Staats-Brabant. Merkwaardigerwijs komt in de betreffende drie generaties telkens Den Haag, met het voor de Meierijse historie zo belangrijke jaartal 1629 terug: eerst overleed Maarten Christiaan's grootvader, die zitting had in de Staatse Raad en Leenhof van Brabant", daarna werd Maarten Christiaan, de toekomstige Oirschotse heer, geboren en ten slotte werd Maarten Christiaan's vader benoemd tot hoge Staatse belastingambtenaar in 's-Hertogenbosch.
Jacob Sweerts Jacobszoon alias Zuerius is toen weldra met zijn gezin in Den Bosch gaan wonen, in het Hof van Zevenbergen aan de Keizerstraat. Maar hij is er in dienst van de Staten-Generaal een weinig sympathieke figuur geweest. Als Staatse ontvanger-generaal der beden heeft hij tussen 1629 en 1648 een fel conflict gevoerd met de Spaanse tegenpartij over het innen van de bedeheffing in de Meierij, want het recht om deze belasting te heffen behoorde aan de soeverein, de koning van Spanje als hertog van Brabant. En naar men weet werd vanaf 1629 een hevige strijd gevoerd tussen de Republiek en Spanje juist aangaande de soevereiniteit over de Meierij van 's-Hertogenbosch. Die strijd zou duren tot de vrede van Munster in 1648, waarna het noordelijk deel van het oude hertogdom Brabant Generaliteitsland werd. Daarop werden behalve de drukkende Staatse belastingen ook de godsdienstige en politieke reformatie in de Meierij van 's-Hertogenbosch ingevoerd. Het donkere tijdperk zou voortduren tot 1795 toe!
Jacob Sweerts Jacobszoon - die bij diploma van de Duitse keizer Ferdinand III in 1652 ook nog de erfelijke titel ridder des Heiligen Roomsen Rijks" verwierf - overleed in 1658 te 's-Gravenhage en werd begraven te 's-Hertogenbosch. Zijn echtgenote Johanna Lopez (de Villanova), wier moeder de Landas heette, overleed in 1673 te 's-Hertogenbosch. Voor beide ouders lieten daarna hun inmiddels tot aanzienlijke posities opgeklommen kinderen Sweerts de Landas de omstreden grafzerk plaatsen in de aan de katholieken ontnomen St. Janskerk. Deze grafzerk, die nog in de St. Jan ligt, vertoont het alliantiewapen van beide ouders met van elk acht kwartieren. Jacob Sweerts Jacobszoon wordt daarop vermeld als stammend uit een Brussels geslacht Sweerts, eertijds de Landas geheten. Dit laatste wordt gedemonstreerd door het wapen de Landas af te beelden als zijn eigen wapen en ook op te nemen in zijn kwartierwapen Sweerts. Zoals men weet is wapen en afstamming een verzinsel. Ook zijn titels en ambt van ontvanger-generaal in Staats-Brabant worden vermeld op deze nog goed geconserveerde zerk van bruine steen. Vroeger hingen in de St. Janskerk ook vele rouwborden van de familie Sweerts de Landas, maar deze werden in 1795 met de wapen- en rouwborden van andere families door de Republikeinen verbrand.
Bij deze generatie van Jacob Sweerts Jacobszoon zou ik nog willen betrekken diens jongere broer - derhalve Maarten Christiaan's oom - Joris Sweerts, in 1633 door de Staten-Generaal aangesteld tot kwartierschout van Maas land. Er werden toen namelijk vier Staatse kwartierschouten benoemd in plaats van de fungerende Spaanse kwartierschouten,die echter ook daarna toch hun functies bleven uitoefenen tot 1648. Enkele Spaanse kwartierschouten uit de Meierij werden zelfs gevangen genomen en een tijd lang naar Den Haag overgebracht. En de nieuw-benoemde Staatse kwartierschouten waren - tegen de oude privileges in - geen geboren Brabanders en bovendien natuurlijk allen protestant. Joris Sweerts was de eerste Staatse kwartierschout van Maasland, waarvan Oss de hoofdplaats was, maar tijdens de beruchte retorsietijd - met vergeldingsmaatregelen zowel van Spaanse als van Staatse zijde - waagde hij zich niet op het platteland en vestigde zich - en dat eerst in 1636 - in het veilige bolwerk 's-Hertogen'bosch, sinds 1629 vast in Staatse handen. Dit ambt leverde hem een behoorlijk tractement op, dat ten laste van de Meierij se bevolking kwam. Hij overleed reeds in 1637.

De hoofdpersoon, waar alles om draait, staat voorop in de thans volgende generatie, namelijk Maarten Christiaan Sweerts de Landas, de zoon van Jacob Sweerts Jacobszoon en de toekomstige heer van Oirschot in 1672, waarover straks meer. Hij was in 1629 te 's-Gravenhage geboren en verhuisde kort daarna met zijn ouders naar 's-Hertogenbosch. In deze oude hertogstad groeide hij op tussen de nieuwe overheersende klasse van uitheemse en protestantse families.
Sinds 1629 werden in de Bossche stedelijke regering uitsluitend protestanten tot schepenen benoemd. De Bossche schepenen werden vroeger door de hertog van Brabant aangesteld, maar sinds 1629 gebeurde dat door de stadhouder of in een stadhouderloos tijdperk door de Staten-Generaal. De stadsregering bestond sindsdien nog slechts uit twee leden, namelijk uit schepenen en afgetreden schepenen, die het eerste jaar van hun aftreding ‘gezworenen" en vervolgens ‘raden" werden genoemd. Met de katholieken werden voortaan ook de Bossche ambachtsgilden - het voormalige derde lid - uitgesloten. In 1656 werd Maarten Christiaan door de Staten-Generaal aangesteld in deze protestantse stadsregering, waarvan hij ook president-schepen is geweest in 1661 en later, toen hij reeds heer van Oirschot was, nog enkele keren. Hij werd in 1666 door de Staten-Generaal benoemd tot kwartierschout van Kempenland en vestigde zich te Oirschot, zoals wel meer kwartierschouten deden. Maar daarom was Oirschot nog niet de oude hoofdplaats van Kempenland, want dat was als ik het wel heb Oerle (Oers). Alvorens Maarten Christiaan's levensloop, als heer van Oirschot te vervolgen, zou ik deze generatie nog willen aanvullen met zijn schoonbroer en twee broers.
Maarten Christiaan had namelijk een schoonbroer Gerard Hamel Bruynincx, die gehuwd was met zijn oudste zuster Sara Sweerts de Landas. Deze Gerard was zoon van Gijsbert Hamel - in 1630 Staatse ontvanger van de gemene middelen over de Meierij van 's-Hertogenbosch - en Christina Bruynincx, Gerard Hamel Bruynincx - aldus getooid met een dubbele geslachtsnaam zoals zijn vrouw - werd reeds in 1648 door stadhouder Willem II aangesteld tot protestantse schepen van 's-Hertogenbosch. Later is hij vanwege de Staten-Generaal als president verbonden geweest aan de ambassade bij het keizerlijk Hof te Wenen, waar zijn schoonvader Jacob Sweerts Jacobszoon in 1652 de erfelijke titel “ridder des H.R. Rijks" verwierf.
Verder had Maarten Christiaan een oudere broer Jacob Ferdinand Sweerts de Landas, in 1628 te 's-Gravenhage geboren. Deze werd reeds in 1654 door de Staten-Generaal benoemd tot lid van de Bossche magistraat, waarvan hij in 1662 en 1663 ook president-schepen is geweest. Door zijn eerste huwelijk werd hij ook heer van Oyen. Op latere leeftijd hertrouwde hij met een jeugdige bruid. Jacob Ferdinand Sweerts de Landas wordt ook vermeld als rentmeester-generaal der beden in Staats-Brabant, zodat hij in het voetspoor van zijn vader is getreden, wiens oudste zoon hij was. In zijn kwaliteit van president-schepen heeft deze in 1663 nog een rol gespeeld in de geruchtmakende geschiedenis van de "Oirschotse non" Maria Margaretha ab Angelis alias Joffrouw Maria van Valckenisse, die priorin werd van het in 1642 gestichte Carmelitessenklooster van Oirschot, dat de bijzondere bescherming der Oránjes genoot. Na haar dood in 1658 hadden er wonderbare gebeurtenissen plaats. Uit haar lichaam vloeide namelijk geneeskrachtige olie, waardoor deze Carmel een waar pelgrimsoord werd. Die paapse bijgelovigheid was een ergernis voor de Staatse heren, zodat in 1663 haar lijk op last van de Staten-Generaal werd ontvoerd naar Den Bosch, waar de president-schepen Jacob Ferdinand Sweerts de Landas dat lijk namens de Staten in zijn koets liet vervoeren naar de St. Janskerk om er het lijk na gehouden inspectie te doen begraven. Bij die merkwaardige geschiedenis is de beroemde Oirschotse geneesheer Arnold Fey, die katholiek was, ook nog betrokken geweest.
Ten slotte had Maarten Christiaan nog een jongere broer Frederik Hendrik Sweerts de Landas, bij zijn geboorte in 1634 te 's-Hertogenbosch kennelijk genoemd naar de "stedendwinger". In 1670 werd hij door de Staten- Generaal aangesteld tot schepen van 's-Hertogenbosch. Zijn wapen volgens de wapenkaart der leden van de Bossche stadsregering was : gevierendeeld, I en IV de Landas, II en III Sweerts. Hij was voorts ontvanger der verponding over de stad 's-Hertogenbosch. Ook was hij heer van Baarschot, vermoedelijk onder Esch gelegen.

Ziedaar de drie generaties tegen hun historische achtergrond. Het is duidelijk dat Maarten Christiaan Sweerts de Landas behoorde tot een protestantse en in Staatse dienst opgeklommen familie. Zo zou men nog door kunnen gaan tot aan 1795, toen Staats-Brabant weer vrij werd. In 1814 werd dit geslacht, dat vele generaties in Staatse dienst geweest was, opgenomen onder de adel van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden. De opgesomde familieleden - en hun wijdvertakte afstammelingen - zijn met de andere protestantse vreemdelingen uit het Staatse Noorden voor Staats-Brabant en bijzonder voor de Meierij een ware plaag geweest. Als sprinkhanen - aldus Dr.Th.Goossens - streken zij neer in de Meierij en in Staats-Brabant om er de lucratieve baantjes te bemachtigen. En voor hen hadden de katholieke inheemse en voorname regeringsfamilies - met name uit de Meierij se adel - het veld moeten ruimen en dat tegen alle Brabantse privileges in. Ook al leerden die vreemdelingen op den duur de Brabantse rechten en gewoonten kennen en al werden hun nakomelingen zelfs geboren Brabanders, hun Staatse mentaliteit deugde nu eenmaal niet!
Welnu, deze Maarten Christiaan Sweerts de Landas - die reeds als kwartierschout van Kempenland te Oirschot woonde - kocht in 1672 de helft van de heerlijkheid Oirschot, waarvan de andere helft, oorspronkelijk aan de hertog van Brabant toebehorend, sinds 1648 in handen van de Staten-Generaal was. En daarbij dient men dan te bedenken, dat in Maarten Christiaan's halve heerlijkheid de soevereiniteit eveneens bij de Hoog Mogenden berustte, zoals dat in alle heerlijkheden van de Meierij het geval was. De heerlijke rechten in het tweeherige Oirschot hielden niet alleen het recht van jurisdictie in, alsmede het genot van bepaalde inkomsten en voorrechten, maar omvatten ook het patronaatsrecht over kerkelijke instellingen, zoals kerk en kapittel, die in protestantse handen waren gekomen. Nog in maart 1672 werd de nieuwe heer van Oirschot ingehuldigd, maar bij de inval van de Fransen reeds in mei 1672 zal hem als Staatse cumulator de heerlijke grond in Oirschot wel te warm onder de voeten zijn geworden, zodat hij naar het Noorden gevlucht zal zijn. Het vervolg van zijn levensloop als heer van Oirschot is vlug verteld. Hij bleef nauw verbonden met de Bossche magistraat, waarvan hij immers sinds 1656 lid was en waarin ook zijn familiekring ruim vertegenwoordigd was. Deze nieuwe Oirschotse heer is lang vrijgezel gebleven, doch in 1684 trouwde hij op 55-jarige leeftijd met zijn 17-jarige bruid. Zijn jonge vrouw en de tweede vrouw van zijn broer Jacob Ferdinand waren zusters. Het echtpaar heeft ook gewoond op het landgoed Haanwijk onder St. Michiels Gestel, waar enkele kinderen geboren werden. Zijn belangrijkste functie bleef sinds 1666 het ambt van kwartierschout van Kempenland, hoewel hij in die functie nog gesuspendeerd is geweest van 1688 tot 1695. De predikant Jacob van Oudenhoven droeg in zijn „Beschryvinge van de Meyerye" uit 1670 - nog voordat Maarten Christiaan heer van Oirschot werd - het hoofdstuk over Kempenland op aan deze kwartierschout en lid van de Bossche magistraat. Aan het einde van twee vleiende bladzijden (46 en 47) wenst hij hem toe „een lang en salich leven ten goede van de Stadt ende het Quartier". En inderdaad na een lang en zalig leven overleed Maarten Christiaan Sweerts de Landas in 1704 te 's-Hertogenbosch. In de Oirschotse kapittelkerk heeft zijn wapenbord gehangen met zestien kwartieren, die dezelfde waren als bij het alliantie- wapen op de omstreden grafzerk van zijn ouders in de Bossche St. Janskerk. Zijn opvolgers als Oirschotse heren behoorden allen tot zijn nageslacht. Als patricièrs van de pruikentijd hebben zij in Oirschot gedurende de 18e eeuw ook enkele vermakelijke buitenplaatsen aangelegd op 's Heeren Vijvers en op het goed  Bijsterveld, waarvan wij heden nog kunnen genieten. Maar intussen hielden ook deze Oirschotse heren in de Meierij enkele hoge posten bezet, waarvan de katholieke Brabanders waren uitgesloten!

Wat de bloeitijd van de heerlijkheid Oirschot betreft, nu iets over het oud- adellijk geslacht der Merode's, die van 1410-1672 (half)heren van Oirschot (en Hilvarenbeek) waren.
Oirschot was immers van ouds tweeherig en een Brabants leengoed. De hertog van Brabant en de halfheer van Oirschot hadden er samen de heerlijke rechten, ieder voor de helft. In 1410 werd Rikald II van Merode - door huwelijk met Beatrix van Petershem - halfheer van Oirschot, toen de Bourgondiërs reeds hertog van Brabant waren, in welke hoedanigheid later de Habsburgers opvolgden. Omstreeks 1450 begon voor het hertogdom Brabant de gouden eeuw, maar na het afscheid van Karel V - ook als hertog van Brabant - in 1555 nam de bloei van deze streek weldra af. Want in de Nederlanden begint dan het verzet tegen diens zoon Philips II. Deze verpandde als hertog van Brabant in 1558 zijn helft aan de andere halfheer, Rikald IV van Merode, die reeds in 1559 overleed. Deze was gehuwd met Geertruid de Crom en zijn fraaie grafzerk met zestien kwartieren ligt nog in de kapittelkerk van Oirschot. De Merode’s bewoonden als (half)heren van Oirschot het adellijk huis „ten Berch" onder Spoordonk. Eerst in 1614 werd de verpanding van de hertogelijke helft ingelost onder Philips III en de Aartshertogen. Deze inlossing schijnt evenwel voor rekening van het dorp Oirschot te zijn gekomen. Aldus had Oirschot in de moeilijke tijd van 1558-1614 slechts één heer, de Merode's! Daarna keerde de ene helft terug naar de hertog van Brabant en werd Oirschot wederom tweeherig.
Maar na het einde van het Twaalfjarig Bestand werd de oorlog hervat en het jaar 1629 zou fataal worden voor de gehele Meierij. De strijd aangaande de soevereiniteit over de Meierij van 's-Hertogenbosch betrof ook de soevereiniteit over de heerlijkheden. Deze twist werd gevoerd tussen de naast elkaar bestaande „Raad en Leenhof van Brabant" te Brussel enerzijds en de gelijknamige instelling te Den Haag anderzijds. Ook dit geschil werd in 1648 definitief beslist in het voordeel van de Staten-Generaal, bij wie voortaan de soevereiniteit van de heerlijkheden berustte in plaats van bij de hertog van Brabant. Bovendien kwam in 1648 de hertogelijke helft van de heerlijkheid Oirschot in handen van de Staten-Generaal. En in dit tweeherige Oirschot - half van de Staten-Generaal en half van de Merode's - kwam daarna nogmaals verandering. Want de halve heerlijkheid Oirschot der Merode's werd na de gerechtelijke verkoop van 1672 gekocht door Maarten Christiaan Sweerts de Landas, die immers - als het op de verwerving van lucratieve baantjes in Staats-Brabant aankwam - met zijn relaties dicht bij het Haagse vuur zat. De gerechtelijke verkoop van de aan de Merode's toebehorende halve heerlijkheden Oirschot en Hilvarenbeek werd in 1672 ten uitvoer gelegd op verzoek van de als schuldeiseres optredende Catharina Stevens, weduwe van Hendrik de Cort, in zijn leven secretaris van de Raad van Brabant te Brussel. In de voorgaande geschiedenis is aldus een merkwaardige draad verweven tussen de twee elkaar bestrijdende soevereine instellingen van Den Haag en Brussel. Het was echter de weduwe de Cort, die zich als de nieuwe Vrouwe van de halve heerlijkheid Hilvarenbeek vestigde op het huis „ten Berch" onder Spoordonk, het voormalige kasteel der Merode's! En zodoende hebben de nieuwe (half)heren van Oirschot, die van 1672-1795 regeerden, in de 18e eeuw op het goed Bij sterveld hun nieuw kasteel moeten bouwen. Verandering in het tweeherige Oirschot kwam er niet meer. De helft bleef van de Staten-Generaal en de helft bleef in handen van de familie Sweerts de Landas.

Toch heeft het maar weinig gescheeld of het zo juist gegeven beeld van de heerlijkheid Oirschot anno 1672 zou wederom veranderd zijn, indien namelijk de Oirschotse dokter Arnold Fey naar Oirschot zou zijn teruggekeerd. Want ook dokter Fey had bij de inval van de Fransen in mei 1672 Oirschot verlaten, waar hij het Hof van Solms (aan de Koestraat) had bewoond, een geschenk van Amalia van Solms, de gemalin van Frederik Hendrik. Na zijn vertrek uit Oirschot in 1672 verbleef hij aanvankelijk in de omgeving van Antwerpen. Er werden weldra verschillende pogingen ondernomen om hem te bewegen naar Oirschot terug te keren. Zo werd hem in 1675 zelfs de benodigde geldsom aangeboden om van Catharina Stevens, weduwe van Hendrik de Cort, de halve heerlijkheid Hilvarenbeek en het adellijk huis "ten Berch" onder Spoordonk te Oirschot aan te kopen. Maar waarschijnlijk heeft Vrouwe de Cort geen afstand willen doen. De voordelige aanbiedingen uit Oirschot hebben blijkbaar geen van alle dokter Fey kunnen bevredigen en nog in 1675 vestigde hij zich te Kranenburg na een aanbod van de keurvorst van Brandenburg, die hem tevens benoemde tot heer van Kranenburg (in het land van Kleef). Later in 1678 trad dokter Fey nog in onderhandeling met de Staten-Generaal over de aankoop van de hun competerende helft in de heerlijkheid Oirschot (en Hilvarenbeek). Was men het eens geworden, dan zou Maarten Christiaan Sweerts de Landas in Oirschot dokter Fey als andere halfheer naast zich gekregen hebben! Maar de regering van Oirschot had bezwaar tegen deze verkoop door de Staten-Generaal, omdat namelijk in 1614 de inlossing van deze - destijds door de hertog verpande - helft ten laste van het dorp was gekomen, Bovendien werd van protestantse zijde bezwaar gemaakt tegen een nieuwe paapse heer. Verder overleg is er niet meer van gekomen, want dokter Fey overleed als heer van Kranenburg in 1679. Al keerde dokter Arnold Fey derhalve niet meer in persoon naar zijn geliefde Oirschot terug, nochtans werd diens grafzerk kort na de laatste wereldoorlog van Kranenburg overgebracht naar de Oirschotse kapittelkerk (in de kooromgang). Op die zerk staat een grafschrift en zijn wapen: doorsneden, I van hermelijn, II effen. Twee kraanvogels dienen bij dit wapen als schildhouders.

Verwisseling van halfheren vond er na 1672 dus niet meer plaats. Oirschot bleef dezelfde twee heren dienen, de Staten-Generaal en de familie Sweerts de Landas. Dat zou zo blijven tot 1795, toen de heerlijke rechten, althans die welke de uitoefening van bestuursgezag inhielden, werden afgeschaft. De (half) heren van Oirschot uit het geslacht Sweerts de Landas mogen dan al de wapenfiguur de Landas èn in hun familiewapen èn als een Oirschots heerlijkheiduvapen gevoerd hebben, volgens de Meierjse historie voerden die Oirschotse heren van 1672-1795 tevens de Staatse dienst in hun schild! Een dergelijk blazoen kan voor de bewuste Brabanders dan ook niet meer zijn dan een pijnlijk herinneringsteken uit een periode van diepe vernedering.
Tot besluit keren we met een tijdgenoot nog één keer terug naar de heerlijkheid Oirschot van vóor 1672, toen de Merode's nog(half)heren van Oirschot waren en het adellijk huis „ten Berch" onder Spoordonk bewoonden. Daarover schreef Jacob van Oudenhoven in zijn „Beschryvinge van de Meyerye van 's Hertogen-bossche" enkele merkwaardige regels. In de uitgave van 1649 (blz. 27) schrijft hij : "Oirschot ... plachte eertijdts een Heerlijckheydt aen het Huys van de Merodens te wesen maer is afgelost" En enkele regels verder: "Daer zijn verscheyde Huyskens maer geen soo schoon als het Huys ofte Slot van de Merodens, dat seer playsantigh op de Riviere leyt". En in de editie van 1670 (blz. 55) staat: „ . . . d'een hellicht door haere Hooghm. en de andere hellicht door den Heere, te weten Heer Ferdinandus Graef van Merode ende Montfort etc. die daer Heere is tegenwoordich ende sijne voorouderen over de honden jaren aldaer Heer sijn geweest ende heeft daer een seer treffelijck Huys onder Spoordonck, genoemt den Bergh, omcinghelt met fraye vijvers ende grafften ende eene levende Riviere, daer hy eenen Molen op heeft ende is seer vischrijck daervan die van dat Huys wel voorsien worden midts de vischerije comt aent Huys". En verderop (blz. 57) schrijft hij nog: "Hier liggen al mede eenige Huysen van Edelen, doch onder deselve munt uyt 't Slot van de Merodens, dat seer plasantigh op de Rivier leydt". Dit oude kasteel van Oirschot schijnt in het begin van de 18e eeuw te zijn afgebroken, maar op deze historische plaats nabij de oude watermolen aan de Beerze herinnert nog heden ten dage een bezienswaardig overblijfsel (slotpoort en koetshuis) aan de bloeitijd van de heerlijkheid Oirschot onder de Merode's. Zoals in Oirschot's oude kapittelkerk de grafzerk (onder de toren) en de vier zwartmarmeren leeuwtjes (onderstel doopvont) - afkomstig van de graftombe van de in 1559 overleden Rikald IV van Merode - eveneens nog aan het vermaarde geslacht Merode herinneren, dat als wapen voerde: in goud vier rode palen en een uitgeschulpte blauwe zoom. Op deze kostbare monumenten der edele Merode's kan Oirschot met recht trots zijn!

Literatuur

  1. Stad en Meierij. Over de Staatse tijd werden geraadpleegd de Tegenwoordige Staat II (174o) en van Oudenhoven, van Heurn Hezenmans, van Sasse van Ysselt, van Velthoven, Mommers en Heeren, alsook de kerkelijke geschiedschrijvers Foppens, van Gils, Coppens en Schutjes. Belangrijke studies hierover zijn: Dr. V. A. M. Beermann, Stad en Meierij' van 's-Hertogenbosch van 1629 101 1648 (1940) en van 1648 tot 1672 (1946); Dr. L. P. L. Pirenne, De Generaliteitslanden van 1648 tot 1791 in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden VIII (1955).
  2. Geslacht- en wapenkunde. Geraadpleegd werden enkele genealogieën van de geslachten Merode en Sweerts (de Landas); genealogisch fragment Sweerts in: Taxandria jrg. 5o (blz. 124); het artikel van A. J.L. van Bokhoven over Hamel Bruynincx in: De Brabantse Leeuw jrg. 8 (blz. 8); ook werden benut C. PAMA, Rietstap's handboek der wapenkunde (1961), het handschrift Brock in: Rietstap's Heraldieke Bibliotheek 1876 en de 1vapenkaart der regering van ’s-Hertogenbosch (1863); voorts werd gebruik gemaakt van de bekende literatuur over de grafzerken en wapenborden van de Bossche St. Janskerk en van de kerken in Noord-Brabant
  3. De heerlijkheid Oirschot. Hierover werden ook geraadpleegd A. M. Frenken, Documenten betreffende de kapittels van Hilvarenbeek, Sint Oedenrode en Oirschot (1956); Dr. P. C. de Brouwer, Hilvarenbeek tot 1813 (1947); Taxandria jrg. 3 (blz. 237), jrg. 7 (blz. 263) en jrg. 22 (blz. 333).
  4. Bijzondere onderwerpen. Voor biografische gegevens werd ook gebruik gemaakt van Jhr. Mr. A. F. 0. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van ' s-Hertogenbosch (3 dln., 1911-1914); R. A. van Zuylen Jr., Stadsrekeningen van 's-Hertogenbosch (3 dln., 1863-1866); het artikel van Mej. Drs E. M. Kovezee o.a. over de kwartierschouten van Kempenland in: De Brabantse Leeuw jrg. 5 (blz. 129); het artikel van aug. Sasse, Uit het Commissieboek der Staten-Generaal in: Taxandria jrg. 17 (blz. 46, 271 en 273); het artikel van Floris Prims, De schrikkelijke jaren van de Retorsie ( 1632-1642) in: Taxandria jrg. 39 (blz. 77); over Baarschot onder Esch schreef aug. Sassen in: Taxandria jrg. 18 (blz. 300); ook werd benut Het leven van Moeder Maria Margaretha der Engelen etc. z6oy-I Gy 8 (1932); voorts werden geraadpleegd de artikelen van J. P. H. Goossens over het geslacht Merode in: De Brabantse Leeuw jrg. II (blz. 42 en 52), alsmede diens artikelen over dokter Fey in: De Brabantse Leeuw jrg. 4 (blz. 77) en jrg. 5 (blz. 5); over de geneesheer Fey schreef ook A. van Sasse van Ysselt in: Taxandria jrg. 6 (blz. 15o).