Over schepenen, gezworenen en raden
Op 19 september 1785 werd in de St. Pieterskerk in Oirschot Jan Aarts van Kerkoerle begraven. Het zal een drukke begrafenis zijn geweest. Van Kerkoerle was vice-president van de gezworenen, en had eenenveertig jaar lang (vanaf zijn dertigste) deel uitgemaakt van het corpus van Oirschot, waarvan veertien keer als schepen. Hij is daarmee de langst zittende bestuurder van de vrije heerlijkheid in de achttiende eeuw, voor Theodorus van Dooren (37 jaar) en Dirck Otters (33 jaar).
Jan van Kerkoerle is een typische Oirschotse regent. Hij stamt uit een allochtone familie die al eeuwen lang bestuurders had geleverd (zijn vader Aart was armmeester geweest). Hij was getrouwd met de dochter van Adriaen Philip Baaijens, zelf ook vice-president en vijfentwintig jaar lang lid van het corpus. En Jan’s zoon Adriaan en schoonzoon Jan Joorden Smits zouden later ook deel uitmaken van de magistraat.
Het corpus (ook wel magistraat) van Oirschot, bestond uit de drie stoelen (schepenen, raden en gezworenen) aangevuld met de kerkmeesters van Oirschot en Best en de drie armmeesters. Het corpus was het belangrijkste bestuursorgaan van de vrije heerlijkheid: de leden werden ook wel regenten genoemd. 1)
De drie stoelen hadden ieder zeven leden, die werden benoemd door de heer van Oirschot en de Staten-Generaal in de hoedanigheid van hertog van Brabant. De schepenen vormden samen met de drossaard en de secretaris het dagelijks bestuur. Zij vergaderden zondags na de hoogmis, en kwamen tweewekelijks, meestal op woensdag, bijeen om recht te spreken. Tot hun taken behoorden de registratie van het bezit en de bezwaring van onroerend goed, en de certificatie van rechtshandelingen, waaronder het burgerlijk huwelijk (voluntaire jurisdictie). Een andere belangrijke taak was de bemiddeling in geschillen, de zogenaamde contentieuze jurisdictie (met een moderne term mediation genoemd). Tot de bestuurlijke taken behoorden ook het toezicht op het bestuur van weesgoederen, en op curatele over en executie van insolvente goederen. Behalve als bestuursorgaan fungeerde de schepenbank ook als rechterlijk college, in Oirschot met zowel de hoge als de lage jurisdictie. 2)
Wanneer de schepenen aftraden werden ze in de regel gezworene. Behalve dat het college van gezworenen deel uitmaakte van het corpus beheerden zij de gemeynt (gemene gronden). Twee gezworenen waren jaarlijks pootmeester, verantwoordelijk voor de aanplant langs de wegen en op de gemene gronden. Uit hun midden werden ook nog twee ijk- en keur- en pootmeesters aangewezen. Zij ijkten de maten en gewichten, niet alleen in Oirschot maar ook in Vessem, Wintelre en Knegsel, en hielden toezicht op de kwaliteit, gewicht en prijs van brood, vlees en marktwaren.
De zeven gezworenen van het voorgaande jaar werden raden. Ook deze stoel was onderdeel van de magistraat, ofschoon de raden geen bijzondere taken hadden.
De schout en de secretaris werden niet tot het corpus gerekend, ofschoon hun functie nauw verbonden was aan die van de schepenbank. De schout, in de achttiende eeuw drossaard geheten, was voorzitter van het plaatselijk bestuur, hoofd van de plaatselijke politie en officier van justitie. 3) De secretaris had tot taak het bijhouden van het schepenprotocol. 4)
Voor 1559 was de benoeming van de schepenen het prerogatief van de hertog die echter gebonden aan de voordracht van de aftredende schepenen. Nadat Ricald V van Merode in 1559 de hertogelijke helft van de heerlijkheid in pand had gekregen benoemden de halfheren van Oirschot de schepenen en de secretaris. In 1658 claimde Maximiliaan-Anton van Merode, namens zijn zoon Ferdinand, het recht de helft van de schepenen te benoemen, een situatie die tot aan het einde van het ancien regime bleef bestaan. De Staten-Generaal en de heer van Oirschot benoemden ieder om beurten de presidentschepen en de rest van de leden van het corpus. Namens de Staten-Generaal trad daarbij de stadhouder van de kwartierschout van Kempenland op. Uit de magistraatswisselingen blijkt niets van enig beleid in deze: dezelfde regenten werden vaak jaar in jaar uit benoemd, het ene jaar namens de kwartierschout, het ander jaar door de heer.
De benoeming vond formeel plaats tijdens een zitting op het raadhuis, waarbij alle regenten aanwezig waren. Eventuele absenten werden later beëdigd waarvan een marginale aantekening werd gemaakt. Soms blijken op de dag van de beëdiging nog niet alle regenten bekend: in de wijzigingsakte worden de betreffende regels dan blanco gelaten. Vooral de werving van armmeesters blijkt nogal op problemen te stuiten.
Het formulier van eed is in verschillende versies bewaard gebleven. 5) De regenten beloofden onder meer dat wij de selve haer hoog mogenden als onse souvereijne overigheijt ende de heer van Oirschot in haere beveelen sullen respecteren, obedieren en gehoorsamen naar behoren, en dat wij alle saken dewelke behoren secreet te blijven bij ons sullen houden. De nieuwe samenstelling van het dorpsbestuur werd op den (aan)staende sondagh gepubliceerd. De wijziging in de magistraat wordt vanaf het midden van de zeventiende eeuw jaarlijks geregistreerd in een proces verbaal onder de titel Veranderinge vande magistraet en regenten der vrijheijt ende heerlijckheijt van Oirschot, aanvankelijk in het algemeen protocol, maar vanaf 1700 vrijwel steeds in de Ordinaris Rol. De acte uit 1708 is “verdwaald” in het protocol van transporten, en in 1795 en 1798 treffen we de wijzigingen aan in het resolutieboek. De wijziging van 1750 werd niet gevonden, maar moet plaatsgevonden hebben tussen 17 en 31 oktober van dat jaar. De samenstelling van het corpus in dat jaar kon wel worden gereconstrueerd.
Het voor Brabant 6) unieke bestuursmodel van Oirschot ontstond in de veertiende eeuw, toen er vanuit de bovenlaag van de bevolking verzet rees tegen het systeem waarbij de zittende schepenen bepaalden wie het volgend jaar schepen zou worden. Voor 1378 kwam het dan ook regelmatig voor dat het college van schepenen meerdere jaren achtereen uit dezelfde personen bestond. Lijten spreekt van een revolutie die voorafging aan een oorkonde van hertogin Johanna waarin de nieuwe regeling werd vastgelegd. 7) De oorkonde bepaalde dat de kwartierschout namens de hertog jaarlijks de nieuwe schepenen zou benoemen op voordracht van de aftredende schepen. In de praktijk bleken aftredende schepenen pas na twee jaar weer herbenoembaar, hetgeen een verklaring vormt voor het ontstaan van het college van raden. Oorspronkelijk vond de benoeming van het corpus plaats met kerstmis, dit in tegenstelling tot de meeste andere plaatsen in de Meierij, waar 1 oktober gold als benoemingsdag.
In de achttiende eeuw blijkt de datum van aan- en aftreden nogal te wisselen. In het begin van de eeuw vindt de wisseling van de magistratuur plaats rond de zomer (juni tot september), vanaf 1744 veelal in oktober-november. Vanaf 1795 wisselt de macht op 1 mei, maar dan hebben als gevolg van het nieuwe regime al meer veranderingen plaatsgevonden. De wisselingen vinden in meer dan de helft van de gevallen plaats op maandag.
Door het ontbreken van een vaste dag in het jaar waarop de magistraat wisselt fluctueert de duur van een termijn ook nogal eens. Ofschoon de gemiddelde lengte van een ambtstermijn nagenoeg een jaar is (373 dagen) duurt de termijn soms heel kort (295 dagen van 1733 tot 1734) en soms heel lang (465 dagen van 1772 tot 1774). Overigens blijkt er soms sprake van een extreem korte overgangstermijn (200 dagen in 1749, 248 dagen in 1774), en vindt de wisseling van de macht in 1795 pas plaats na een extra lange termijn van 563 dagen.
Na de vrede van Munster gold voor bestuurders de eis dat zij van de gereformeerde religie moesten zijn. In de praktijk betekende dat voornamelijk dat de betaalde functies (zoals secretaris) of functies waaraan emolumenten waren verbonden (zoals kerkmeester) werden vervuld door protestanten.
Het gebrek aan voldoende geschikte kandidaten van protestantse huize betekende dat het merendeel van de regenten in de katholieke Meierij het Rooms-katholieke geloof beleden. 91 % van alle Oirschotse regenten in de achttiende eeuw was katholiek. Armmeesters, die zelf een financieel risico liepen bij het beheer van de armenkas, waren (op Willem Wijneker na), steeds katholiek. Vrijwel alle kerkmeesters van de St. Pieterskerk in Oirschot waren gereformeerd.
Het is opvallend dat wanneer een notabele protestant zich in Oirschot vestigde hem meestal onmiddellijk een prominente plaats in het dorpsbestuur werd toegekend. Dat gold bijvoorbeeld voor de heelmeester Willem Wijneker, schoolmeester Hermanus van Ravestein en oud-gouverneur Joan Abraham van der Voort. De laatste (eigenaar en bewoner van het Hof van Solms) trad bij zijn vestiging in Oirschot zelfs onmiddellijk aan als president. Wanneer een regent overleed tijdens zijn ambtstermijn werd zijn plaats tussentijds vervuld (behalve wanneer het kort voor een nieuwe termijn was). Doordat het benoemingssysteem rouleerde (schepen werd gezworene, gezworene werd raad, raad werd weer schepen) was het aantal vacatures jaarlijks afhankelijk van het aantal regenten dat hetzij zelf te kennen gaf niet meer voor een ambtstermijn in aanmerking te willen komen, of niet (meer) geschikt werd geacht het ambt te bekleden. Jan Hendrick Hoppenbrouwers gaf op 28 september 1729 te kennen 74 jaer out te wesen en versocht derhalve geexecuseert te wesen van zijne bedieninge (hij werd in 1734 toch weer opnieuw benoemd en zou tot zijn vijfentachtigste jaar in functie blijven). Tussen 1700 en 1800 is het aantal jaarlijkse wijzigingen 2,2 (op 26 ambtsdragers). Het is dan ook zo dat vele jaren achtereen een ongewijzigd corpus werd herbenoemd. Dat er toch naar werd gestreefd eens in de drie jaren een nieuwe ploeg samen te stellen blijkt uit een marginale aantekening onder de wijzigingsakte van 5 februari 1774, die als volgt luidt: Zijnde dit de groote driejaarige veranderingen welke in ’t laatst van het gepasseerde jaar 1773 zoude hebben moeten geschiede doch om reedenen als nu eerst beedigt. Van een grote driejaarlijkse verandering is echter niet steeds sprake. President Jan Willem Soetens trad met zijn ploeg, bestaande uit Adriaen van Dooren, Jan van Cuijk den Ouden, Jan van Kerkoirle, Jan Jans de Croon, Jan Jacob van Laarhoven en Jan Kemps, ongewijzigd op tussen 16 oktober 1752 en 19 oktober 1761. In 1795 vonden het meeste mutaties plaats (12), gevolgd door 1731 (8).
Ook met de regel uit 1378 dat schepenen niet het volgende jaar konden worden herbenoemd werd in de achttiende eeuw nogal eens de hand gelicht. Zo werd het volledige collega van schepenen herbenoemd in 1734 en 1758 (terwijl de gezworenen en raden wel van positie wisselden) en in 1752 werd de benoeming van alle stoelen (op minimale wijzigingen na) gecontinueerd.
Doordat een nieuwkomer trad in de plaats van een voorganger was het toeval of een regent zijn carrière als schepen, gezworene of raad begon. Het kwam ook voor dat een regent zijn ambtstermijn onderbrak. Johannes de Brouwer is er zelfs dertien jaar tussenuit tussen 1734 en 1747.
De president van iedere stoel was de primus inter pares. De presidentschepen had ook nog een representatieve functie: hij vertegenwoordigde Oirschot bij voorkomende gelegenheden. Het was in de achttiende eeuw bovendien gebruik een vice-president aan te wijzen, die de president bij diens afwezigheid kon vervangen. Theodorus van Dooren was president van 1737 tot 1772 (36 jaar). Net als veel presidenten was hij voordien al vice-president geweest.
In de achttiende eeuw was de gemiddelde ambtstermijn voor schepenen, gezworenen en raden ruim tien jaar. In honderd jaar telde de magistraat minder dan driehonderd personen (waarvan velen onderling waren verwant), nog geen 8 % van de totale bevolking van Oirschot en Best.
Ofschoon de kring van Oirschotse regenten feitelijk zeer klein was is er, zeker onder de katholieke bevolking, nooit sprake geweest van een echte elite. Bestuurders waren gemakkelijk toegankelijk en door de nauwe onderlinge relaties waren regenten goed op de hoogte wat er onder de bevolking leefde.
Bovendien verliep de benoeming volgens een vast stramien van herkomst van schepenen, gezworenen en raden uit de acht herdgangen van Oirschot. De Kerkhof leverde zes regenten, Spoordonk en Verrenbest drie, Naastenbest, Notel, Straten en Aarle twee en Hedel een. Er werd een kerkmeester benoemd voor de St. Pieterskerk, en een voor de parochie St. Odulphus in Best.
De drie armmeesters bedienden drie ressorten: Kerkhof en Spoordonk; Notel, Straten en Hedel; Verrenbest, Naastenbest en Aarle.
Overigens waren vrijwel alle presidenten van de banken afkomstig uit de Kerkhof.
Niet alle regenten waren in Oirschot of Best geboren. 17 % is afkomstig uit andere delen van de Meierij of zelfs van Europa. Boxtel, ‘s-Hertogenbosch en St. Oedenrode leveren gezamenlijk twaalf regenten, een van hen (Jacob Pfister) komt uit Zwitserland.
Met behulp van de lijsten van magistraatswisselingen is het mogelijk een profiel te schetsen van de Oirschotse regenten in de achttiende eeuw.
Gemiddeld was een regent 45,5 jaar bij zijn eerste benoeming. Kerkmeesters (met name in Oirschot) waren gemiddeld iets jonger. Arnoldus de Roij was 76 jaar bij zijn benoeming tot raad in 1731 (hij was in 1715 al armmeester geweest). Johannes de Brouwer was in hetzelfde jaar 24 bij zijn eerste benoeming. Bij hun aftreden waren regenten gemiddeld 47 jaar oud: voor schepenen, raden en gezworenen lag dat gemiddelde op 58,3 jaar.
Voor zover hun overlijdensdatum is vast te stellen stierven 52 regenten in het harnas. Het merendeel van de regenten was getrouwd en had kinderen. In de achttiende eeuw komen onder de magistraat 34 vrijgezellen voor.
Tegen het einde van de achttiende eeuw kwam het onvermijdelijk einde van een eeuwenoud bestuurssysteem. 8) Vanaf 1795 worden de regenten niet meer namens de Staten Generaal of heer van Oirschot benoemd. Tijdens de vergadering van vrijdag 30 maart 1798 werden de leden van het corpus op last van het intermediair administratief bestuur over het voormalig gewest van Bataafs Brabant in Den Bosch ontslagen en onder hoofdelijke verantwoordelijkheid gelast hun functie te continueren tot na de reorganisatie van de muncipaliteit. Vijftien “burgers”, allen voormalig regenten, werden daartoe geïnstalleerd Zij werden gedwongen de volgende verklaring af te leggen:
“Ik verklaar te hebben een onveranderlijken afkeer tegen het stadhouderschap, de aristocratie, feoderalisme en regeringloosheid.”
Burger Peter van Heumen werd bij meerderheid van stemmen gekozen tot president.
Tussen 17 en 24 mei 1802 werden de eerste verkiezingen georganiseerd. Van 11 tot 12 uur ’s-ochtends kon er gestemd worden ten woonhuize van Jasper de Roij, H. van Someren, Jan Verspeek en Th. Heuvelmans. Kiesgerechtigd waren personen die beschikten over een bepaald vermogen of inkomen (het zogenaamde censuskiesrecht).
Op 18 april 1803 werd burger Arnoldus Hendrik Lemmens aangesteld tot schout-civiel. Op dezelfde datum werden negen nieuwe schepenen benoemd, alsmede zeven gecommitteerden.
Het waren dezelfde personen die in 1810 de overgang naar de nieuwe tijd inluiden. Het oude dorpsbestuur bestaande uit de drie stoelen, schepenen, gezworenen en raden, met kerkmeesters en armmeesters maakte plaats door een bestuursorganisatie met een burgemeester (maire), wethouders (adjoints of assessors) en gemeenteraad, ondersteund door een ambtelijk apparaat onder leiding van de secretaris. Ondanks talloze wijzigingen in wetgeving, procedures en territoriale indeling functioneert dit bestuursmodel tot op de dag van vandaag. Maar wil het de levenscyclus van het oude systeem evenaren moet het nog zeker enkele eeuwen meegaan.
Noten
- J. Lijten, De bestuursorganisatie van Oirschot, Campinia 23 (1983), 180.
- A.C.M. Neggers, De onwillige schepen, G.T.O.B. 1988, 121.
- J. Lijten, De Oirschotse schouten, drossaards en baljuw, Campinia 15 (1985), 120, 164.
- J. Lijten, De secretarissen van Oirschot 1462-heden, Campinia 25 (1995), 4, 60.
- Bijvoorbeeld: SARE, R. Oirschot 40, f. 25.
- Voor de bestuursorganisatie van de steden, heerlijkheden en dorpen in Noord-Brabant voor de Bataafse omwenteling zie: J.G.M. Sanders (red.), Noord-Brabant tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden 1572-1795, Een institutionele handleiding, ’s-Hertogenbosch 1996.
- J. Lijten, De oudst herkenbare revolutie in Oirschot, Campinia 14 (1984), 57.
- Voor de politieke en staatkundige ontwikkelingen tijdens deze periode zie: J.A. van Deurse, Nederland in de Franse tijd 1795-1813, op weg naar een moderne eenheidsstaat, G.T.O.B. 2 (1988), 51, 101.