Vergroot beeldmateriaal
De gemeint van Oisterwijk werd geschonken door hertog Jan van Brabant bij giftbrief van 4 december 1300 en hij had moeilijk een oorkonde kunnen geven, die vager was dan deze, want de gemeint heette zich uit te strekken van Oisterwijk tot aan de scheiding van de gemeente van Oirschot. De geschiedenis leert dan ook, dat men zelden op deze oorkonde, als zijnde volkomen onbruikbaar, teruggreep. Reeds in 1335 (13 oktober), trachtte men de geschillen te regelen door een palinge te doen "van de heiden ende gemeinten tusschen die lieden van Oisterwyck ende die lieden van Boersen met hunne medegesellen van Oirschot". De eerste paal word geslagen achter het hof ter Locht tegen de gracht tussen de 9 bunders en Tielenweide. De tweede paal kwam te staan tussen Spoordonck en de (Een) had. De grens liep van daar lijnrecht tot aan Jan Goudsmedeshof te Gestel, waar de derde paal gesteld werd. Een en ander onder voorwaarde, "dat die cooyen ende beesten hoeren ganck hebben sullen in beyden syden".
Deze paling blijkt niet tot genoegen van Oisterwijk te zijn geschied, want reeds bij acte van 5 augus' tus 1390 werd een nieuwe paling bekrachtigd; "dat want wy overziende alsulke debat, twistende die cours al in voirledene tiden tusschen oase goede lude van Oostorwyck ende dien van Oerchot met dien van Boerse op d' andere side hangende áyn geweest omme die gemeynte wille". De grensen vielen nu heel anders uit. Bij de eerste grens van de Locht tot het Eenhandsven en vandaar schuin omhoog naar Moergestel, thans kreeg Oisterwijk een gebied toegewezen, dat veel verder naar het Zuiden ging. De eerste paal kwam te staan bij Ealsvoirt bij de brug, de tweede was het molenrad van Spoordonk, de derde werd ingegraven onder de haard van het huis te Baest, de vierde kwam te staan op Steenvoirt en de laatste op Hugevoirt op een bergje, dat de scheiding vormde met de gemeint van Hilvarenbeek.
Hiermede waren de geschillen echter niet opgelost - men heeft geprocedeerd van de zestiende eeuw af tot na de Franse tijd - aangezien Oirschot zich strijk en zet beriep op de palinge van 1335: terwijl Oisterwijk vasthield aan die van 1390. Geleerde Oirschotse juristen hadden namelijk uitgemaakt, dat riet beide palingen iets geheel anders bedoeld was, hetgeen duidelijk zou blijken uit zinsnede van 1335, luidende: "dat die coeyen ende beesten hoeren ganck hebben sullen in beyde syden". De grenzen van de gemeint en jurisdictie van Oisterwijk zouden zgn vastgesteld bij de palinge van 1385, terwijl bij die van 1390 werd geregeld hoever de dieren mochten weiden. In dat gebied had Oisterwijk dus het medegebruik, doch de gronden vielen onder de jurisdictie van Oirschot en de Beersen ergo bezaten deze het eigendomsrecht ergo hadden zij het recht de grond te verkopen. Inderdaad een schone constructie, indien men bij voorbaat aanneemt, dat gemeintsgrenzen en jurisdictie- grenzen hetzelfde zijn en men bovendien gemakshalve stelt, dat de jurisdictiogrens van Oisterwijk dan wel bij de Eenhand gelegen zal hebben. Men kont dan tot termen als "gemene gemeinte", te weten een gemeint, die gemeenschappelijk beweid wordt door twee gemeinten. De regenten van Oisterwijk, die kennelijk niet Zo'n slimme advocaat hadden, stelden, dat de betwiste gebieden in oorsprong dominiale goederen waren en ..derhalve niet onder de jurisdictie van enig dorp vielen, daarmede toegevende, dat zij de jurisdictie niet bezaten tot aan de limieten van 1390. Zo was het inderdaad, een gedeelte van de betwiste gronden viel onder de jurisdictie van de Beersen of van Oirschot, doch het was niet verstandig dit toe te geven, aangezien de tegenpartij stelde, dat als de palinge van 1390 de jurisdictie van Oisterwijk niet vaststelde, dat dan noodzakelijkerwijs de palinge van 1385 dit deed. Een logische conclusie, die echter uitgaat van een verkeerde praemisse. Bij giftbrieven en paalscheidingen van gemeintsgronden worden namelijk altijd de eigendomsgrenzon van do goneint geregeld en nimmer de grenzen van de jurisdictie van een stad of dorp; dat deze sous samenvallen doet hieraan niets toe of af.
Het oudste geschil met Oirschot is, voor zover ik in de archieven kan nagaan, van rond het jaar 1550. Men kreeg ruzie over het land de Vleet, dat gelegenwas links van de weg van Spoordonk naar de Eenhand. Bij vonnis van de Raad van Brabant van 23 juni 1559 werd deze grond aan Oirschot toegewezen. Bij vonnis van 31 juli 1571 werd Oisterwijk alle eigendom ontzegd. Toen Oisterwijk in 1570 wederom grond in het kwestieuze gebied, ditmaal bij de Vrouwenreit in de buurt van 3aestethoeve, wilde verkopen, werd deze verkoop bij vonnis van 10 februari 1605 ongedaan gemaakt. In 1642 werd opnieuw een verkoop buiten de palen van 1385 voorlopig gestopt. Het proces bleef echter onbeslist hangen, zodat Oirschot bij request aan de Raad van State van 20 juni 1678 aandrong op een spoedige beslissing. Deze beslissing komt bij resolutie van 25 juli 1679 en ditmaal was het lot Oisterwijk goedgunstig gezind, de Raad van State wees haar de gebieden toe. Oisterwijk sloot in hetzelfde jaar een accoord met Oirschot en kwam,tot een schikking omtrent het schadegeld, dat laatstgenoemde moest betalen. Tevens zou Oisterwijk afzien van een hoek heide tussen Spoordonk en de Baesterhoeve, terwijl de Vloet getaxeerd zou worden i.v.m. verkoop. Doch toen Oisterwijk een stuk heide tussen Spoordonk en het huis Den lergh wilde verkopen, ontstond opnieuw een geschil, dat eindigde met de verkoop van de grond aan Oirschot in 1602?.
Toen in 1736 Oisterwijk enige percelen in Wippenhouten liet veilen, was dit voor Oirschot opnieuw een aanleiding om te gaan procederen. Het vonnis van 10 november 1739 bepaalde, dat de verkochte landen verkocht zouden blijven, doch dat de heer van Oirschot daarvan pandgeld zou beuren, gelijk hij voordien placht to doen. Enige voormalige eigenaars, die door Oisterwijk verjaagd waren, zouden in hun recht hersteld worden. Een belangrijk punt was, dat de grens der jurisdictie van Oisterwijk en Oirschot werd vastgesteld, onder voorbehoud "dat doir doesc uytsprake geen veranderingh werd genaakt omtrent het reght van het gebruyck der gemeente over het terrain hiervoor gemelt nochte oock niet over het reght van de schouw". Men was eindelijk tot de ontdekking gekomen, dat gemeint en jurisdictie geheel andere zaken zijn, het gezond verstand had gezegevierd, hetgeen voor de beoefenaar der historie immer een verblijdenden ontdekking is. Jammer genoeg voor Oisterwijk werd de nieuwe jurisdictiegrens met Oirschot tevens de grens van haar eigendommen, zodat zij een lap grond aan de buurgemeente verloor, al behielden de Oisterwijkse geburen daarop het gebruiksrecht. De grens werd als volgt vastgesteld: "de groote Aa vanaf Balsvoort tot de scheiding waar de Sluys Aa daerin valt, vandaer in rechten lijn langs de Logt tot waer de Heiloop eene kleine uythoock vormt, vandaor langs do Heiloop naar C en vandaer naer D, zoverre als do gecultiveerde landen gaan". De bijbehorende kaart ontbreekt helaas, (Deze kaart was in 1800 al zoek. Bij brief van 23 juni van dat jaar verontschuldigt de advocaat T.F. Santvoort zich "dat hij de kaaft figuratief der linietschey, dingo tussen Oirschot .en Oisterwijk niet onder zich heeft". Ook in Oirschot is geen exemplaar meer aanwezig. Op hierbij gaande kaart van c. 1650 hebben de letters con andere betekenis. Duidelijk is hierop te zien welke gebieden de beide gemeinten elkander betwistten) .zodat C en D onduidelijk blijven, doch C was vermoedelijk de Eenhand, want het besluit bepaalde tevens "dat de Spoordonckse heirbaen tot aen de pael de Eenre hand sal blijven aen die van Oirschot".
In 1787, het verhaal begint eentonig te worden, ontstond wederom een geschil, ditmaal met de Dooreen. Zij stelden zonder meer, dat alle grond beneden de halen van 1385 hun in eigendom toebehoorde en wilden daarom grond verkopen. Het geschil hing nog in 1802, in welk jaar het vuur weer hoog oplaaide aangezien de Beersen de daad bij het woord voegden en tot verkoop overgingen. Het Departementaal Bestuur van Brabant bracht op 22 augustus 1806 een minnelijk.accoord tot stand, dat de volgende punten bevatte: De in 1802 verkochte grond zou Verkocht blijven, doch Oisterwijk en Haarera zouden 2/3 van de koopsom ontvangen + 100,- tot afkoop van de domeincijns. De jurisdictiegrens zou gevormd worden door de lijn tussen. 'Grboten Goyaert (Goijnertsdijk?) en het Bekersergsken. Ongeacht de grens mochten beide partijen tussen deze lijn en de dijk van Oisterwijk naar Moergestel 'weiden en vlaggen. De Beersom mochten de percelen beneden de lijn verkopen en Oisterwijk en Haaren boven die lijn. De Oisterwijkse gemeint werd aldus opnieuw verkleind, maar de tijd van de gemeint was bijna voorbij.
In de volgende jaren werd onder druk van het Provinciaal bestuur voel grond in deze streken verkocht, zodat de gemeint als vanzelf ophield te bestaan. Dit betekende evenwel niet het einde der geschillen, want de heide van Spoordonk, thans gemeentelijk eigendom geworden, werd opnieuw de inzet van een strijd tussen Oisterwijk en Oirschot. In 1813 liet Oisterwijk dit gebied opmeten .en verkavelen om te verkopen of te verpachten. Onder verwijzing naar de giftbrief van 1390 en de vonnissen van 1679 en 1739 meende zij daartoe het recht te hebben, hetgeen Oirschot bestreed. Door Gedeputeerde Staten werden verschillende samenspraken belegd, die als enig resultaat hadden, dat Oisterwijk de beweiding door de Spoordonkers moest toestaan. Tot een definitieve oplossing kwam het niet.
Op 20 mei 1832 werd tenslotte een overeenkomst met Oirschot gesloten (bekrachtigd bij T1.13. van 12 mei 1835 nr. OS), waarbij de volgende limieten werden vastgesteld: van de handwijzer staande op het einde van de Oisterwijkse en het begin van de Moergestelse baan, circa 3 minuten westwaarts van herberg de Heyblom, tot aan de paal of kei genaamd Groten Goyaarcl, vandaar zuidwaarts regt door de heide langs de limieten van Oost en Middelbeers tot aan de kei of paal op het Beeksbergje, waar Oisterwijk, Moergestel, Oost en Middelbeers samenkomen, ten westen langs de grens van Moergestel tot aan de eenhand, vandaar tot' we de halve sloot van die Spoordonkse of Moergestelse baan tot aan het eerste punt alwaar die handwijzór is komen to staan, vervolgens van den handwijzer langs den binnenweg noordoestvaarts tot in den Heiloop, deze te volgen tot alwaar denzelven een hoekje formeert, vandaar door een sloot tot inde Sluis-A, deze te wolgen tot in de grote stroom, deze te volgen tot aan de kei op Balsfoort aan de limietscheiding van Boxtel. Tevens werd aan Oirschot afgestaan de heide ten Z. van de Moergestelse baan.